O, jongens!

Waar was ik
Toen jullie bolle babybuikjes
Verdwenen als sneeuw voor de zon
En jullie veranderden
In gespierde spijkers

Waar was ik
Toen het spelen met autootjes,
Lego en dieren
Plotseling veranderde
In belangstelling voor het echte leven

Waar was ik
Toen het voorlezen van filosofische
Kinderboekjes
Veranderde in diepzinnige gesprekken
Over het heelal

Waar was ik
Toen “Mag het speelgoed
Tot morgen blijven staan?”
Veranderde in gedachten
Over geld verdienen, nu en later

O, jongens, de tijd vliegt
En ook jullie gaan veel sneller dan ik
Kan bijhouden

Maar gelukkig
Ik was er wel toen jullie gisteren opstonden
En ik zag het weer
Tot mijn grote vreugde

Ochtendhaar!

Stil genieten

De stilte was oorverdovend. Zo’n gewone uitdrukking. Maar soms voelt het toch echt zo. ‘Soms’ was de woensdag na de logeerpartij van mijn drie kleinkinderen in hun voorjaarsvakantie.

Terwijl ik de knutselspullen bij elkaar zocht en ze daarna met monopoly en damspel naar de logeerkamer bracht, miste ik de gezellige gesprekken. De enthousiaste uitroepen, de lieve vragen: “Hé oom, mag ik…..?”, en dan moet het wel een heel gek voorstel zijn, wil ik er geen toestemming voor geven. De pop baden in de afwasteil? Natuurlijk! ‘Melk’ maken van maïzena en water voor in de fles van de pop? Ook dat is goed. Koekjes bakken? Gezellig. Nóg een aflevering van Buurman en Buurman? Van de familie van der Ploeg? Vanzelfsprekend. Een half uur ‘op de tablet’? Ja hoor. Een vierde potje monopoly? Graag. Een kleurplaat uitprinten? Ga je gang, je weet hoe het werkt.
Zo verliepen er twee heerlijke dagen.

Ook de uitdrukking ‘stille getuigen’, is nogal belegen en versleten. Maar dit keer kwam ik er zoveel tegen; kleine getuigen van kleine gebeurtenissen.

Een druppel ‘hele goeie’ haargel op de badkamerspiegel.
Drie washandjes gebroederlijk naast elkaar op de radiator.
Drie lege tandenborstelbekers.
Een gekraakte, maar niet opgegeten walnoot in de schaal.
Een Pokémonkaart onder een hoofdkussen.
De ‘bijzondere’ schelp waar ineens een klein stukje van af is. Net als van de neus van het spekstenen nijlpaardje.
De nog nadruppende pop die in de keuken op de radiator zit op een stapeltje keukenpapier.
De lege verpakking van de maïzena in de keukenkast.
Een tictacje op de vloer voor de achterbank in de auto. In gedachten hoor ik de vraag: “Hoeveel mag je er?” De vraag die alleen gesteld wordt door kleindochter. De jongens houden zich bezig met de vraag wie er (eerlijk) aan de beurt is om het doosje open te maken en de snoepjes uit te delen. Ieder twee!
Een per ongeluk in de auto achtergelaten knuffeltje. Heel zielig natuurlijk. Zowel voor het knuffeltje als voor de liefhebbende eigenaresse.
Maar het mooiste en het liefste vind ik de tekst op het whiteboard in de keuken. Geschreven met een bijna lege stift, maar daarom niet minder dierbaar. Ik maak een foto…..

…… en dan pak ik de stofzuiger en zuig de restjes anijshagel op.

Gespiegeld

DSC02442

In deze oude spiegel oefende zij haar glimlach
Tot hij gebeiteld zat en weer was op te roepen
Zodat zij al de jaren die nog zouden komen
Vol vertrouwen tegemoet kon zien

Er waren toen nog geen tv-programma’s
Maar ze was wel het mooiste meisje van de klas
Zoveel mannen had ze kunnen krijgen
Zij koos gelukkig hem, die kort daarna mijn vader werd

Toen ik nog jong was heb ik haar gekend als op de foto
Dit beeld vervloog, ik zag haar ouder worden
Mijn vader wist het nog, hij borg haar in het klein
Tussen zijn munten en zijn bankbiljetten

Van elke boodschap die hij deed, was zij getuige
Ze zag de guldens wijken voor de euro
Toen hij te oud werd om haar met zich mee te dragen
Mocht zij zijn dagen slijten in het hoekje van de spiegel

Zo gaat het immers: groeien, bloeien en versterven
De cirkel rond, het leven was hen goedgezind
Talrijke zaden zijn gevormd en uitgestrooid
Wonderschone bloesem is er uit hen voortgekomen

De laatste kus

20151102_110353

Hij was mild geworden. Zijn lange leven had hem vele lessen geleerd. Vroeger was hij een opstandig en opvliegend persoon geweest. En niet altijd even tactvol. Zijn vrouw en kinderen hadden het nogal eens moeten ontgelden. Waren vaak slachtoffer geworden van zijn humeur. Hij was er de man niet naar om het uit te praten, of te zeggen dat het hem speet. Nee, ze moesten het allemaal zelf maar ontdekken. Vaak wisten ze de link niet direct te leggen en leek het cadeautje dat ze kregen uit de lucht te vallen. De boeketten voor zijn vrouw op zaterdag waren bedoeld om een week zwijgen, boze opmerkingen, of stuurse blikken goed te maken. Het was zijn manier. Met de medische kennis van nu zou er wel een stempel op hem zijn gedrukt. In zijn tijd moest hij er zelf maar uit zien te komen. En zijn omgeving ook.

Maar nu was hij mild. Zachtaardig en vriendelijk. Het verplegend personeel was zeer over hem te spreken. Een aimabele man, werd hij genoemd. Hij schikte zich in zijn doofheid. In het afhankelijk zijn van een rolstoel. In het wachten. Altijd maar wachten. Op een kopje koffie, het eten, het wassen en de gang naar het toilet. Dit was zijn leven nu.

Leven. Hij wist dat hij aan het laatste stukje bezig was. Dikwijls verzonk hij in gedachten en wist situaties op te roepen uit een ver verleden. Het lot was hem gunstig gezind geweest. Al vaak had hij op de rand van de dood gebalanceerd. Die keer dat hij als kind in de rivier dook en vast bleef zitten in de modder. Hij werd gered en overleefde. Die keer dat hij een ernstige longziekte had. De operatie slaagde, hij moest een rib missen – maar dacht hij soms, dat moest Adam ook – en genas. Die keer dat hij werd opgepakt door de Duitsers. Dat ze hem lieten gaan, was hem nog steeds een raadsel. De bypasses die hij dertig jaar geleden had gekregen. Hij herstelde volledig.

Ja hij had een goed leven achter de rug. Kinderen, kleinkinderen en zelfs achterkleinkinderen. Grote verwachtingen had hij van de jongens. Het kleine meisje had hij nog niet gezien. Ze leek zoveel op zijn overleden vrouw, had hij gehoord.

Maar ze kwam. Ze werd opgetild om hem een kus te geven. Het werd zijn laatste kus.

Die nacht sliep hij in met een glimlach op de lippen. Voorgoed.

Brief aan mijn kleinzoons

img017

Dit is een brief aan mijn twee favoriete kleinzoons. Hij is voor beiden. Ik had beloofd een keer een blog te schrijven, speciaal voor hen. Het is natuurlijk niet een echt persoonlijke brief. Die zou ik gewoon met de hand schrijven, in een envelop doen, er een mooie postzegel op plakken en via slakkenpost laten bezorgen.
Ik hoor ze al zeggen: “Maar oma, je hebt toch maar twee kleinzoons?” Precies, jongens, zo is het. Twee geweldige kleinzoons. Allebei verschillend. Allebei favoriet.

Lieve jongens,

Het schooljaar is bijna voorbij. In het afgelopen jaar heb ik jullie zien groeien van eind-groep-vier-jochies tot begin-groep-zes-knullen. Ik bedoel dat jullie een stuk wijzer zijn geworden. Dat merk ik bijvoorbeeld aan jullie onbetaalbare one-liners, de antwoorden die jullie geven, de vragen die jullie stellen, aan jullie blik, humor (goeie moppen!) en spel. Natuurlijk zag ik dat vroeger ook bij jullie moeders, maar het lijkt wel of al die zaken veel meer opvallen bij je kleinkinderen. Gek genoeg.

Jullie gaan nu eerst fijn vakantie vieren. Geen school, geen verplichtingen, niet op tijd je bed uit en opschieten, maar nieuwe ervaringen opdoen, reizen, spelen, zwemmen, voetballen en luieren.

Jullie zijn heel veel in mijn gedachten. Ik zie hoe goed en leuk jullie worden opgevoed. Het is dus eigenlijk overbodig, maar ik wil jullie toch wat tips geven; oma’s goede raad…..
Daar komt-ie:

1. Doe alles wat je doet zo goed als je kunt. Het leven is geen wedstrijdje; je hoeft niet beter te zijn dan een ander. Doe alles op jouw manier, maar wel zo goed mogelijk. Met aandacht. Dat geldt ook voor later, als je een beroep moet kiezen. Word je voetballer? Atleet? Bioloog? Autocoureur? Zorg dat je heel goed wordt. Maar ook als je vuilnisman zou worden, word een goede vuilnisman. (Weet je trouwens dat vuilnismannen onmisbaar zijn? Dat als zij er niet waren er overal troep zou liggen, en er erge ziektes zouden uitbreken? Punt 1a is dan ook: Kijk nooit op anderen neer.)

2. Wees eerlijk. Iedereen doet weleens iets wat niet goed is, wat niet de bedoeling was, wat achteraf gezien een beetje dom was. Kom er gewoon voor uit. De waarheid is altijd waar.

3. Maak fouten. Er wordt vaak gezegd: van je fouten leer je. Oké, maak gewoon een heel rijtje sommen fout, weer wat geleerd. Nee, zo werkt het natuurlijk niet. Van het verbeteren van je fouten leer je. Daar sluit punt 4 op aan, kijk maar:

4. Durf te vragen. Weet je iets niet, of niet zeker? Vraag het. Aan je ouders, je meester of juf, je nichtjes, je zusje, je tante of oom. Of gewoon aan je oma, natuurlijk 😉 Wie vraagt wordt wijs. En dat is mooi meegenomen, toch?

5. Kwets niemand. Wees aardig. Ik zal niet zeggen dat je geen ruzie meer mag hebben. Dat is namelijk onmogelijk. Engeltjes wonen in de hemel. Op aarde wonen mensen en die doen wel eens lelijk tegen elkaar. Als het je niet gelukt is tijdens een ruzie op je woorden te letten, denk er dan even over na. Misschien kun je je excuses aanbieden, sorry zeggen. Zeg eens iets aardigs tegen iemand, zomaar. Geef een complimentje. Je zult zien, je krijgt ze ook terug. (In mijn oude poëziealbum staat een heel kort gedichtje, maar het is heel waar: Wie goed doet, goed ontmoet.)

6. Wees jezelf. Je hoort heel vaak dat mensen dat zeggen. Ik zeg het nu ook tegen jullie, terwijl ik niet eens goed weet wie ik zelf ben. Weet jij wie je zelf bent? Ken jij jezelf heel goed? Misschien jullie wel, hoor! Volgens mij gaat het erom dat je niet zomaar iets doet wat iemand anders voorstelt, als je niet het gevoel hebt dat je het er helemaal mee eens bent. Als het niet goed voor je voelt, doe het dan niet. Vraag jezelf af: past dit wel bij mij? Hoort dit bij mij? Word ik hier blij van? Wordt een ander hier blij van?

7. Blijf lachen! Nou, dat was wel een beetje veel hè? Allemaal van die serieuze dingen. Maar het leven is uiteindelijk helemaal niet zo serieus. Er valt genoeg te lachen. Lachen maakt het hele leven licht.

En dan tot slot nog dit:
Ken je die mop van die twee jongens die bij hun oma gingen logeren? Nou, die hadden zoveel plezier. Ze speelden de hele dag, lieten goeieriken het winnen van slechteriken, voetbalden op het pleintje, aten stapels pannenkoeken, lagen uren in bed te keten, wilden appel met honing en kaneel als ze niet konden slapen, ontwierpen legobouwsels, tekenden woeste monsters, zochten zakken vol kastanjes. Maar ze werden ook langzamerhand te groot voor de plastic kinderbordjes. Ze konden best zelf de weg naar het pleintje vinden, zonder oma. Ze waren bezig op te groeien tot de bijzondere mensen die ze hun hele leven al waren……. Dat is toch echt een goeie grap. Of niet?

Dag jongens, een fijne vakantie.

Veel liefs van oma.

Proosten met de weduwe

DSC00253

Vriendin H en ik hadden hier reikhalzend naar uitgekeken: gewoon met zijn drieën koffie drinken op een doodgewone dag. Als vanouds. En eindelijk was het dan zover. Vriendin M, die ruim drie jaar in Ethiopië goed werk heeft verricht, samen met echtgenoot, is weer terug in de Zaanstreek. Beetje onwennig nog, want wat is het hier koud! En hun nieuwe huis is nog niet klaar, dus bivakkeert ze zolang bij kinderen en kennissen. Maar we kunnen elkaar weer gewoon spreken. We zijn niet meer afhankelijk van een krakkemikkige internetverbinding. We hoeven niet meer genoegen te nemen met bliksembezoekjes, waarin zij zoveel mogelijk mensen even wilde zien.

Er valt vandaag genoeg uit te wisselen. Over haar vrolijke kleinkind in eerste instantie; wat heeft ze hem lang niet gezien. Hier zitten drie trotse oma’s bij elkaar; de een nog verser dan de andere. En we constateren dat onze wereld zes mooie, lieve, speciale, unieke wezentjes rijker is geworden.

Maar er is zoveel meer dat uitwisseling behoeft. De plannen die we hebben voor de toekomst, bijvoorbeeld. Want toekomst hebben we! Er valt nog veel te zien, te lezen, te reizen. Maar ook vooral veel te kletsen, te delen, te lachen.

Voor ons begint het nieuwe jaar twee dagen eerder en midden op de dag. Ik heb een mooie fles koud gezet. We laten de champagne bescheiden ploppen. En ook al drinken we dit sprankelende vocht uit wijnglazen, de vreugde is er niet minder om. Plechtig proosten wij. Op het leven, op het nieuwe jaar en op onze jarenlange ijzersterke vriendschap.
Als de fles leeg is, nemen we wat giechelig afscheid. Gelukkig nu niet meer voor lang. Deze drie oma’s gaan een mooie tijd tegemoet!

En dat wens ik ook ieder die dit leest: Een heel goed, verrassend en mooi 2015!

Goede voornemens? Ik wel: champagneglazen kopen!

Dank u SinterklaaRsje

220px-HajjiFiruzHet is herfstvakantie. De kleinkinderen logeren bij mij. We kijken naar het jeugdjournaal. Gouda komt in het nieuws. Sinterklaas zal daar in november aanmeren met zijn stoomboot en nu probeert men politiek correct een aantal zwarte pieten te veranderen in kaaskoppen en zoete koekjes. Op mijn vraag aan de kleinzoons (van wie één niet meer gelooft en de ander nog wel) wat ze ervan vinden, krijg ik een eensluidend antwoord: “Raar, zo zien mensen er toch niet uit!” De gelovige poneert: “Ik ben nu gewend aan zwarte, dus dan moeten ze dat niet ineens gaan veranderen.” De ongelovige vindt het te belachelijk om over te praten. Zwart is zwart. Zo hoort het. Punt. Wat dat betreft zijn kinderen behoorlijk conservatief.

Diep in hun hart, of moet ik zeggen intuïtief, weten ze dat het allemaal verder niets met kleur te maken heeft, maar met een feest. Sinterklaas is niet beter dan zijn pieten. Vaak vinden ze zwarte piet wel zo leuk: hij beheert de zak waarin zich het snoepgoed bevindt. Er heest een gezond gevoel van spanning: je schoen zetten; ook al geloof je niet meer, je hoopt dat er wat in komt. Voor wat, hoort wat: zingen als je je schoen zet, een wortel voor het paard, een tekening voor Sinterklaas. Maar ook een verlanglijstje. En dan op pakjesavond: zou hij komen, de goede Sint? Er wordt op de deur geklopt. Ook al geloof je het hele jaar niet meer, op dat moment zet je het ongeloof in de ijskast en ren je met bonkend hart naar de deur, ouders en grootouders met waterige oogjes achterlatend.

De oudste kleinzoon (een halve Pers) viert in feite zelfs twee keer in het jaar ‘sinterklaas’. Uiteraard in december. En tijdens het Iraanse Nieuwjaar, zo rond 21 maart, nog een keer. De traditie wil dat er dan twee figuren komen opdraven, van wie er één op sinterklaas en de ander op zwarte piet lijkt; respectievelijk: Baba Nohroez en Hadji Firouz. Er worden cadeautjes uitgedeeld en hadji Firouz maakt grapjes. Dit is niet de hoofdmoot van het feest, maar het hoort er wel degelijk bij! En de kinderen vinden het heerlijk.

Natuurlijk gaat het bij beide feesten om de tegenstellingen: lief en stout, zwart en wit, oud en nieuw, enzovoort. De tegenstellingen waarop ons hele bestaan is gefundeerd, en waarvan je spelenderwijs doordrongen wordt. Het is iets universeels.
En het gaat in de donkere dagen van het jaar natuurlijk ook om vrolijkheid en gezelligheid. Om elkaar verrassen en verwennen. Aardig zijn voor elkaar. Deze leuke, warme elementen van het hele gebeuren zouden we gewoon vergeten door al het kille en koude gedoe van tegenwoordig. Door het donker naar het licht. Rascisme? Daar heeft het sinterklaasfeest in de verste verte niets mee te maken.

Ik hoop eerlijk gezegd, dat we vanaf nu niet ieder jaar die “P”-discussie zullen hoeven te voeren. Dat gedram en gedrein over iets wat totaal geen link heeft met het aloude feest zorgt er juist voor dat mensen een grotere liefde opvatten voor de zwarte piet in ons bestaan. Dat zou die zuurpieten toch juist tevreden moeten stemmen?

20140902_174807Nee, het enige waar we over zouden kunnen vallen is de tekst van één van de simpelste sinterklaasliedjes: Sinterklaasje, bonne, bonne, bonne. In groep één van de basisschool leren kinderen al rijmen. Hoe trots kunnen ze zijn, wanneer ze het principe van het rijm doorhebben.
En dan, in de laatste twee zinnen van dit schone lied van slechts vier regels gaat het mis:

Gooi wat in mijn laarsje
Dank u Sinterklaasje.

Dát vinden kinderen nou verwarrend. En dát vind ik een kwalijke zaak.

——————————————————————————————————————-
Nog een zwarte-pietendiscussie, maar dan op een heel ander vlak:
De gele veer.

De foto van Hadji Firouz komt van het internet.

Luxeprobleem?

tataren

Ik zet de tv aan en kom onbedoeld midden in het programma ‘Uitgebloe(i)d’ terecht. De overgang. Daar gaat het over. Programmamaakster Ingeborg Beugel heeft het er erg moeilijk mee. De lichamelijke en geestelijke veranderingen spelen haar parten. Haar ervaringen deelt ze, in een documentaire, met al de vrouwen die onvoorbereid en slecht geïnformeerd de overgang ingaan.

Onvoorbereid? Slecht geïnformeerd? Als vrouw weet je toch wat je op een zekere leeftijd boven het hoofd hangt? Er wordt al decennialang over geschreven. Het boek ‘Overgang’ van Germaine Greer (wat regelmatig in beeld komt) is jaren geleden uitgekomen.

Over het geheel genomen vind ik het een programma met een hoog stampvoetgehalte: vriend begrijpt het niet, de kinderen willen haar nog maar steeds geen kleinkinderen geven, nieuwe vriend wil niets horen over de klachten. Linda wil het onderwerp niet opnemen in haar blad. (Koop dan een Margriet of een Libelle, zou ik zeggen)

Op naar een cursus over de overgang. Allemaal jankende vrouwen onder een rood Ikea-dekentje. Een geleide meditatie om jezelf als meisje terug te zien en daarna allemaal aan het schilderen. Hoera! De zakdoeken zijn niet aan te slepen. Nee, vindt Ingeborg, deze vrouwen zijn niet bezig met de overgang, zij hebben allerlei andere problemen.

Een tweetal gynaecologen doet nog, niet onverdienstelijk, een positieve duit in het zakje, evenals een echtscheidingsadvocate.
Toch blijkt, al met al, dat er doorgaans weinig begrip en interesse is voor de vrouw in de overgang. De overbodige vrouw, want ‘vroeger’ zouden vrouwen deze leeftijdsfase niet eens bereikt hebben. In het dierenrijk gaan vrouwtjes dood, wanneer er geen eitjes meer worden geproduceerd.

Op de middelbare school wordt er ook al nauwelijks of geen aandacht aan het fenomeen geschonken. Ja, in het biologieboek wordt het woord genoemd, overgang, groen gedrukt, maar dat is dan ook alles. De biologieleraar geeft met enige tegenzin toe, dat het misschien wat uitgebreider ter sprake zou kunnen komen. Beugel spreekt er een aantal jongeren over aan. Echt geïnteresseerd kan ik ze niet vinden, deze pubers, en geef ze eens ongelijk; hun leven staat op het punt te beginnen, en moeten deze jongens(!) zich nu echt gaan verdiepen in een probleem, waar ze straks misschien alleen maar zijdelings mee te maken krijgen? Wat ze nooit aan den lijve zullen ondervinden?

Gelukkig krijgt de programmamaakster via vriend nummer één een kleinkind wat ze kan knuffelen, zodat het gelukshormoon (oxytocine) geactiveerd wordt en koopt vriend nummer twee een dure bolide en maakt hij mooie foto’s van haar. Gelukkig vindt vriend één het niet zo heel erg dat vriend twee in haar leven is gekomen, want zij is een ‘full-time-job’. Vriend twee heeft het liever niet over nummer één en schenkt haar nog een glas dure wijn in.

Laten we hopen dat dit voor een aantal vrouwen een interessant en verhelderend programma is geweest. Voor de maakster heeft het waarschijnlijk (hopelijk) als een soort van therapie gewerkt. Alle dingen op een rijtje gezet en erachter gekomen dat je niet gek bent. Ervaren dat het toch wel goed komt, dat het leven nog steeds aangenaam en zinvol kan zijn. Dat iemand je nog steeds leuk kan vinden, dat je nog niet uitgerangeerd bent. Dan ben ik blij voor haar.

Dat mannen het niet (willen) begrijpen is eigenlijk wel logisch. Er zijn nogal wat zaken in het leven, die je pas kunt invoelen wanneer je het zelf hebt meegemaakt. Daarom kun je al deze ervaringen op het gebied van de overgang beter met vrouwen delen: een fles goede wijn op tafel, chocola erbij, een kaaskoekje, desnoods zakdoeken en dan alle verhalen een beetje aandikken. ‘Lekker’ zeuren. Jezelf niet al te serieus nemen.
En wanneer er echt problemen zijn – dat komt zeker voor, ik ben de laatste om het te bagatelliseren – dan zijn er specialisten bij wie je terecht kunt voor deskundige hulp.

———————————————————

Dan begint Nieuwsuur. De situatie op De Krim is zorgelijk. Voor de kleine groep Tataren die daar woont is het leven sowieso bijzonder moeilijk. Veel van hen speelt het verleden nog parten. Een oudere vrouw komt aan het woord. Ze houdt het niet droog tijdens haar schrijnende verhaal. Zelfs het knuffelen met haar kleinkind zal niet voldoende oxytocine aanmaken om haar geluksgevoel te verhogen; gelukkig is ze al jaren niet meer.

Ook zij was eens in de overgang. Ze heeft geen cursus gedaan, geen boeken gelezen. En ze heeft er zeker geen vriend met een grote, dure auto op nagehouden. Waarschijnlijk heeft ze niet eens de tijd gehad om zich met het verschijnsel overgang bezig te houden, laat staan zich erin te verdiepen. Misschien is er niet eens een woord voor.

Overgangsklachten? Cultuurgebonden? Een Westers luxeprobleem?
Het zou het laatste wel eens kunnen zijn.

———————————————————-

De foto van de Tataren komt van het internet.

De magische wereld van het kind

Pictures

Zoals ieder jaar sta ik rond deze tijd even stil bij het overlijden van mijn moeder. Het is elf jaar geleden, de scherpe kantjes van het verdriet zijn er wel af. Toch mis ik haar. Niet voortdurend, af en toe. Dat kan zo maar opeens: door het zien van een bloeiende struik, het horen van bepaalde muziek, een uitdrukking, een liedje in mijn hoofd. En natuurlijk wanneer ik mijn kleindochter zie. Dat kleine meisje heeft haar “overoma” niet gekend. Net zo min als mijn twee kleinzoons, trouwens.

Ik zie overeenkomsten in uiterlijk, maar ook in karakter. Wanneer ik haar uitbundig zie schateren, zie ik mijn moeder. Maar ook wanneer ze zich uitleeft met sop en een afwasborstel en het hele aanrecht blank staat – inclusief de keukenvloer. Het woord zeepsop hebben wij haar nooit geleerd; ze kent het van nature.

Twee jaar geleden, ze is net drie jaar, als ze hier logeert met haar broer en haar neef, word ik geconfronteerd met een opmerkelijk voorval.

De jongens zijn verdiept in hun spel; het ridderkasteel staat midden in de kamer, goeieriken en slechteriken bestoken elkaar met lansen en zwaarden. Paarden galopperen; gevangenen worden zonder pardon opgesloten. De koning bekijkt dit alles vanaf grote hoogte. Boven in de toren, waar hij het goud bewaakt. Af en toe rijdt er een auto rond. Wilde dieren kijken toe. Magische wereld, waarin alles mogelijk is.

Het kleine meisje laat plotseling haar spel in de steek en kruipt op haar knieën op een stoel. Als een bovenbuurvrouw over het balkon, hangt ze op haar onderarmen geleund op de schoorsteenmantel. Ze staart naar de twee foto’s die daar staan. Op de linker zie je mijn vader als zesjarig jochie tussen zijn twee broertjes in. Op de andere zit mijn moeder als meisje van een jaar of tien, lange vlechten, boek op schoot. Kinderfoto’s, ruim tachtig jaar oud. Ik sla mijn kleindochter gade, zeg niets om de betovering niet te verbreken. Dan wendt ze zich af en wil zich van de stoel laten glijden. Ik zie mijn kans schoon, wil weten. Wat zag ze? Wat ging er in dat hoofdje om? “Vind je ze leuk, die foto’s?” “Nee, stom”, antwoordt ze resoluut (tenslotte nog maar amper de leeftijd van twee jaar ontstegen), draait zich weer naar de foto’s en wijst: “Die is dood en die is dood en die is dood.” Mijn mond valt open; ze wijst ze precies goed aan, één van de drie broertjes is nog in leven. Maar, kinderen? In de wereld waarin zij leeft, ga je toch alleen maar dood als je heel oud bent? Of als je een slechterik bent die een goede ridder belaagt?

Voor ik van mijn verbazing ben bekomen, duikt ze met haar hoofd in de poppenwagen. De plicht roept, de pop heeft honger en moet nodig een schone luier.

De magische wereld van het kind. Boeken zijn erover volgeschreven. En ik krijg hier een praktisch lesje over hoe dat werkt: ze wéét gewoon.

Vorige week was ze hier nog even op bezoek. Vijf jaar is ze nu. De eerste zwemles zit erop; trots vertelt ze erover.
Opeens staart ze weer naar de foto’s op de schoorsteenmantel. “Oma”, vraagt ze, “wie zijn dat, op die foto’s?” Ik vertel het haar: op de linker foto mijn vader en zijn broers en op de andere mijn moeder. Ik zie dat ze moeite moet doen om zich dat goed voor te stellen: ik, een oma, die het kind is van twee kinderen die al dood zijn.

Heel langzaam verdwijnt de magie uit het leven, helaas.

Kinderspel (2)

Ze worden groot, mijn kleinzoons. Dat zie je in de eerste plaats aan hun broeken. De moeders zijn blij dat het zomer wordt. Bij een korte broek zie je niet zo snel dat hij te kort is.
Bij de oudste zie je ook aan zijn gebit dat hij groot wordt. Hij heeft al veel gewisseld, maar in het bovengebit, aan weerskanten van de ‘grote-mensen-tanden’, zie je nog flinke gaten, waar de melktanden nog niet zijn vervangen. Zijn gezicht verandert: het ronde gaat ervan af. De jongste had laatst ‘goed nieuws’: hij heeft een wiebeltand.
Ze gaan allebei over. Dit jaar hebben ze leren lezen. Ik vind dat heel bijzonder; er zijn nu niet zoveel geheimen meer voor ze, wat geschreven tekst betreft. Zelf vinden ze het heel gewoon. Me dunkt, ze hebben er tenslotte keihard voor geoefend, je krijgt het niet cadeau.
Ze eten als dijkers en toch blijven het dennetjes. Tijdens het eten maken ze nog steeds dezelfde grapjes en houden ze nog steeds wedstrijdjes. Dat blijft, gelukkig.

Ook in het spel zijn er dingen die niet veranderen, nog niet tenminste. Ik zie hoe Memory Lane geplaveid wordt: “Oma, ik heb de garage opgehaald, die wij samen hebben gemaakt.” “Oma, mogen we de bak met dieren omkieperen en heb je nog die ‘grasvelden’?” En dan hoor ik wat ik nog steeds het leukste vind: de auto’s worden verdeeld en ja hoor, daar komt-ie: “Mag ik deze ‘zijn’?”
De houten auto met de diertjes wordt wat meewarig bekeken. Ze generen zich een beetje voor elkaar, ze zijn geen peuters meer. Maar gaandeweg betrekken ze toch al het speelgoed in hun spel.

De kartonnen garage berg ik later weer op in de logeerkamer. Net als de kistjes die als dierenverblijf dienst doen. En de ‘grasvelden’. Voor de volgende keer. “Oma, mogen wij…..”.
Ja hoor jongens, natuurlijk mogen jullie ermee spelen. Alles is er nog.

DSC07891

Lees ook: Kinderspel, http://wp.me/p36K0e-2s