Geluk in het water

Winterjas aan, sjaal om
De handschoenen ook weer
Tevoorschijn gehaald
Lekker warm
Tegenwind natuurlijk
Flink doortrappen dan maar

Houdt die kou dan nooit op?
De bomen botten gestaag uit
Bloesem en blad
In tere tinten
Waar blijft nu toch het
Bijbehorende zachte lenteweer?

Ik rijd het dorp uit
Een beetje narrig
Maar al gauw niet meer
Aan mijn rechterhand de snelweg
En links van het fietspad
Wild golvend water

De zes streepjesfuutjes
Volgen hun trotse moeder
Pa neemt een flinke duik
Als hij meters verder bovenkomt
Zijn de kleintjes allemaal
Op moeders rug geland

O, die poëzie

De poëzie loopt als een rode draad door mijn leven. Het begon al heel vroeg in mijn jeugd.
Mijn moeder las voor uit de vier deeltjes: Lente, Zomer, Herfst en Winter, geschreven en geïllustreerd door Rie Cramer. Wanneer ik er nu in blader, komt de gezelligheid van toen weer helemaal terug. In de zon, op moeders schoot, luisteren naar de lieflijke gedichtjes. Ik herken ze allemaal nog en ik zou ze, met een beetje goede wil, uit mijn hoofd kunnen opzeggen. Wat zullen die boekjes vaak zijn voorgelezen! Niet in de laatste plaats omdat mijn moeder ze ook heel leuk vond.

Kun je Piggelmee ook poëzie noemen? Niet echt. Het is meer een verhaal op rijm. Mijn vader las dit voor. Herhaalde malen. Ook dit prachtige verhaal-met-een-moraal zit nog in mijn hoofd. Ik lees het nu aan mijn kleindochter voor en ze vindt het heerlijk. Ze “snapt de grap”, zoals ze zelf zegt.

Toen Annie M.G. Schmidt in mijn leven kwam, kon ik zelf lezen. De Lapjeskat, De Veertien Uilen, deze boekjes kreeg ik voor mijn verjaardag cadeau. Ik las en herlas al die vrolijke versjes. Wat er hier met taal werd gedaan had ik niet heel bewust door, maar de aantrekkingskracht was groot. Mijn moeder stimuleerde mij om gedichten uit het hoofd te leren en zo kwam het dat ik op een feestavond van de kerk, met de bibbers in mijn lijf en met een witgestippelde rode jurk aan, Rineke Tineke Peuleschil voordroeg.
Dat was leuk en het ging goed. Tijd voor wat serieuzer werk, vond mijn moeder kennelijk. Ze las herhaaldelijk voor uit een mooi verzorgd bundeltje van Willem de Mérode en geleidelijk aan bleef het gedicht Vitellus, De Wafelverkoper hangen. Het begint zo vrolijk en eindigt zo triest. Wat ik niet begreep, legde ze geduldig uit.

Het eind van de vertrouwde lagereschooltijd naderde. Iedere zesdeklasser mocht voor de afscheidsavond iets voorbereiden. Ik stortte me op Het Schrijverke, van Guido Gezelle. Ook weer op aanraden en zacht aandringen van mijn moeder. Makkelijk was het niet, maar het lukte met haar hulp en zonder haperen wist ik het zo mooi mogelijk te declameren.

Op de middelbare school, de HBS, kwam vanaf de vierde klas ook buitenlandse poëzie in beeld. Het bundeltje Goldene Worte Deutscher Dichter staat nog steeds in de boekenkast.

Echt leuk werd het toen we op de kweekschool te maken kregen met de poëzie van de vijftigers. Experimenteel. En je kon er goed over nadenken en vooral stevig over discussiëren. Iedereen moest voor de klas een gedicht voorlezen. En dan werd het helemaal uitgeplozen. Hilarisch was de keer dat een klasgenoot de inhoudsopgave voorlas van een dichtbundel, op de manier alsof het om een echt, vrij ingewikkeld gedicht ging, met een duistere bedoeling. Ons had hij op de hoogte gesteld, maar de leraar uiteraard niet, en deze ging er zeer serieus op in. Toen hem later werd verteld dat het als grap was bedoeld, kon hij dat niet echt waarderen; poëzie was tenslotte een ernstige zaak.

De leraar drama op dezelfde school studeerde met ons een gedicht in van Martinus Nijhoff: Het Uur U. We voerden het op als een soort van minimalistisch bewegingstheater. Iedereen in het “jaren-zestig-zwart” gekleed, simpel in col(!)trui en lange broek. Pasjes, loopjes, plotseling omdraaien, stilstaan, vooruit, achteruit, opzij, één richting uitkijken, wijzen… Het was bijzonder, uitdagend en leerzaam. En onvergetelijk.

Over vergeten gesproken. Bij het opruimen van de boekenkast, enige tijd geleden, stuitte ik op een in linnen gebonden bundeltje. Een boekje uit de schoolbibliotheek. Een beetje vergeten in te leveren… En, zo zijn we weer terug bij waar het blog mee begon, met een illustratie van Rie Cramer.

Poëzie. Mijn leven binnen gekomen en nooit meer weggegaan. Ik denk met een warm en dankbaar gevoel aan mijn moeder, die mij op dit spoor zette. Een mooiere erfenis kun je je niet wensen.

Geen sprookje

narcis-13klein

Met haar rug tegen het tuinhekje geleund genoot ze van de vroege zonnestralen die vonken schoten uit haar rode haar. De vogels stuurden adembenemende trillers door de ochtendlucht. Bloesemblaadjes dwarrelden omlaag. Ze ving er een paar in haar uitgestrekte hand en zuchtte. In haar hart groeide een groot verlangen, maar ze wist niet waarnaar. Een onbestemd gevoel. Onrust, gecombineerd met een loom, relaxt gevoel. Ze wilde opspringen, rennen, dansen, lachen, schreeuwen. Tegelijkertijd liet ze zich omlaag glijden tot ze bijna in het hoge gras verdween. Ze spreidde haar armen en benen, sloot haar ogen en ademde diep. O, wat hield ze van dit leven en wat haatte ze het!

Er dreunde al dagen een zin door haar hoofd: De tijd van de sprookjes is voorbij. Dat zei oma vorige week toen ze samen in de tuin aan het werk waren. “Ja kind”, zei ze, “je wordt groot. En dat zal helemaal snel gaan wanneer je na de zomervakantie naar de middelbare school gaat.” Ja, dat wist ze wel. Dat zag je aan Wolfgang. Die deed steeds zo stoer, met dat fietsje van hem. Een nieuw leven; ze zag ertegenop en tegelijkertijd keek ze ernaar uit. Haar moeder vond dat ze begon te puberen. Ze werd dwars en deed niet meer klakkeloos wat haar werd opgedragen. Mocht ze misschien zelf eens gaan onderzoeken hoe het leven in elkaar zat?

Oma veranderde ook. Nog even lief als vroeger, maar stiller, beschouwender. Ze vertelde niet zoveel meer. Vroeger, ja toen kon ze uren vertellen. En zij geloofde alles. Heksen, reuzen, kabouters, het ging erin als de koek van het huisje van de heks van Hans en Grietje. Als vrouw Holle de dekbedden opschudde, begon het op aarde te sneeuwen. Als je een kikker kuste, werd hij een prins. Een prins op een wit paard. Nu geloofde ze het allemaal wel. Ze was er een beetje klaar mee. Oma werd oud, zij werd groot.

“Ruby!” Natuurlijk. Ze had erop kunnen wachten. Altijd als ze diep in zichzelf was verzonken, riep haar moeder. Met tegenzin kwam ze overeind. Ze trok haar kleren recht en slenterde over het grindpaadje naar huis. “Wat is er?” “Ach meid, oma heeft net gebeld. Ze voelt zich al dagen niet lekker. Wil je niet even bij haar langs gaan om te zien of je wat voor haar kunt doen? Neem in elk geval het restje appeltaart mee.” “Ook toevallig, ik lag net aan haar te denken. Ik fiets er wel even naar toe.”

Het stadspark sluimerde in het zonlicht. Het jonge groen van de berken stak scherp af tegen het heldere blauw van de lucht. In het gras stonden de narcissen in bloei. Ze keek om zich heen: niemand. Snel smeet ze haar fiets tegen een boom en plukte een flinke bos. Trompetnarcissen. Dat had oma haar geleerd. Als klein kind had ze altijd gedacht dat kabouters op die trompetjes bliezen. Een concert midden in de nacht. Nu wist ze over kelk- en kroonbladen. Stampers en meeldraden. Een hommel verdween zoemend in een bloem.

“Wat doe je? Vakantieklusje bij de plantsoenendienst?” Ze keek op. Recht in het pukkelige gezicht van Wolfgang. Hij kon het niet laten zijn neus in andermans zaken te steken. “Ja, wieden, zoals je ziet. En jij?” Met een ruk trok Wolfgang zijn voorwiel omhoog en liet zijn fiets steigeren. “O, beetje rondrijden. En kijken wat kleine meisjes zoals jij uitspoken.” “Nou kijk dan maar goed. Ik jat deze bloemen voor mijn oma. Als je me maar niet verraadt, met die grote mond van je. Heb je me gehoord?” Hij snoof en veegde met zijn hand langs zijn neus. “Als ik met je mee mag.” “Naar oma? Ben je gek. Je weet je vast niet te gedragen. Ze is trouwens ziek.” Ze schudde haar rode haar, rechtte haar rug en liep traag terug naar haar fiets. “Ik denk niet dat jij een goed effect op haar gezondheid hebt”, riep ze over haar schouder, “bovendien heb ik maar een klein stukje appeltaart.” Ze liet de narcissen voorzichtig in haar fietstas glijden. “Ah, Rubs, ik vind je oma aardig. Ik zal me gedragen. Doen wie er het eerste is?” Hij liet zijn voorwiel stuiterend op straat terecht komen en spurtte weg. “Tjongejonge”, dacht ze, “eikel!”

Het lukte haar niet hem in te halen op haar opoefiets. Onderwijl probeerde ze haar strategie te bepalen. Gastjes zoals Wolfgang moest je niet teveel aanmoedigen. Ze zou hem maar een beetje negeren. Hij dacht dat hij heel wat was, nu hij in de brugklas zat, maar hij bleef een klein uitslovertje. Ze moest er een beetje om grinniken. Er zat wat in, wat haar moeder zei: “Eén vrouw is tien mannen te slim af.” Ze had hem door, maar ze zou het niet laten merken.

Toen ze haar fiets tegen die van Wolfgang zette, tegen het raam, zag ze hem al zitten. Oma kende hem wel. Ze moest vreselijk lachen om iets wat hij had gezegd, blijkbaar. Nou, heel ziek zag ze er in elk geval niet uit. Als vanouds liet Ruby zichzelf binnen met het touwtje dat door de brievenbus stak. Daar moest oma toch echt mee ophouden. Veel te gevaarlijk.

“Oma, bloemen! En taart! Hoe gaat het?” Twee zoenen op de rimpelige wangen. “Ha kind, fijn dat je er bent. Wolfgang zei al dat je de mannen van de plantsoenendienst had geholpen. Echt aardig dat ze je die bloemen cadeau hebben gedaan.” Ruby kuchte en zette het bakje met de appeltaart op het tafeltje en liep naar de keuken om schoteltjes en een mes te halen. Wolfgang voerde het hoogste woord. Hij slokte oma’s aandacht volledig op. De ene mop na de andere rolde uit zijn mond. Eindelijk stapte hij op. “Later!”, riep hij, met een gekke bek naar Ruby. Hij wurmde zijn fiets achter die van haar vandaan en sjeesde weg. Ze zuchtte eens diep.

Oma keek haar aan, legde een hand op haar knie. “Kijk uit voor die Wolfgang, Ruby”, zei ze met een grijns, “hij vindt je leuk. En hij kijkt naar je of hij je wel kan opvreten….”

——————————————————————————————————————-

De foto komt van het internet.

Groet van de grutto

DSC00627

Om met Poehbeer te spreken
Vandaag was mijn lievelingsdag:

De magnolia even verderop
Barst stralend open in bloei
De treurwilgen langs de sloot
Hullen zich gestaag in meer teer lentegroen
De twee goudvissen in het vijvertje
Warmen zij aan zij hun rug in de zon
Een jong rood katertje ziet het
Met verbaasde amberkleurige ogen aan

Twee geraniums overleefden de winter
En krijgen verse aarde om het te vieren
De eksters rusten in de appelboom
Vol ijver bouwden zij hun nest

De narcissen op de tuintafel
Verrassen mij met hun onstuitbare bloei

Heerlijk frisse lentelucht
Voelbare warmte van de zon

Maar het meest nog is het een poeh-dag
Omdat om tien voor half drie
De eerste grutto zich opeens laat horen

Zelfs met zo’n lange vlucht in de vleugels
Valt het hem niet te zwaar om
Zijn roepnaam met kracht over ons uit te storten
We zullen het weten

Grutto grutto grutto
De lente is nu pas echt begonnen

Liefdes lot

DSC00004

De poort naar Hades
Staat weer op een kier
Persefone bereidt zich voor
Om schielijk af te dalen

Het frisse jonge groen
Dat haar naar buiten lokte
Heeft dienst gedaan
Verkleurt en valt en sterft

De lieflijk tere bloesem
Heeft zich tot vrucht getransformeerd
‘t Uitbundig kleurenfeest
Verstilt tot ingetogen tinten

De zachte lentebries
Zwelt aan tot najaarsstorm
De lange, zwoele dagen
Korten en verkillen

Daar gaat zij, moedig,
In een laatste zonnestraal
Het koele duister slokt haar op
Haar droevig lot is liefde

——————————————————————————————————————-

Nog een keer Persefone: https://ajroc.wordpress.com/2013/06/13/persefone/

Der Lenz ist da!

Het is 21 maart. De lente begint officieel. De dagen zijn al een tijdje aan het lengen (17 maart waren dag en nacht precies even lang). Bij ieder straaltje zon doen de krokussen hun best. De knoppen zwellen. Af en toe hoor je de merel zijn liefdesliedje zingen. Kwetterend zwiepen de mezen door de lucht.

Voorjaar, spring, printemps, Frühling. Allemaal woorden die een nieuw begin aanduiden.
Maar lente? Het Duits kent ook Lenz. En in het Engels bestaat het woord: lent.

DSC06638

Een paar jaar geleden kocht ik het prachtige boekje: Cattern Cakes and Lace, van Julia Jones en Barbara Deer. De ondertitel is: A calender of feasts. Het staat vol gebruiken en feesten gedurende het jaar. Feesten die echt Engels zijn; sommige kennen wij ook, maar lang niet allemaal. Het is prachtig geïllustreerd met oude foto’s, kantwerk, bloemen, zoals alleen de Engelsen dat kunnen. Alle feestdagen worden uitgebreid beschreven, ook die waarop één of andere Heilige wordt herdacht. Vaak ook met een spreuk uit de overlevering of van één of andere beroemdheid. Bij al de feesten die erin beschreven staan, hoort een gerecht. De recepten daarvan zijn natuurlijk ook te vinden in dit prachtige boekje.
Bij Aswoensdag, de dag na carnaval, staat als aanduiding: First day of Lent. Lent komt van het Anglo-Saksische woord: “lengentide”, waarmee bedoeld wordt: het lengen der dagen. Lent is de vastenperiode van veertig dagen, tot Pasen. (Op de zondagen hoeft niet gevast te worden en zo kom je dan precies op veertig).
Omdat Pasen ieder jaar op een andere datum valt (de eerste zondag na de eerste volle maan in de lente, 21 maart), begint lent nooit op dezelfde dag.

Wij herkennen in ons woord lente niet het vasten. Toch was de periode van veertig dagen tussen carnaval en Pasen vanouds de vastentijd in de Rooms-katholieke kerk. Kinderen hadden een vastentrommeltje, waarin ze het snoep bewaarden wat ze in die periode kregen. In de Protestantse kerken wordt het veertigdagentijd genoemd. Het is terug te voeren op de veertig dagen die Jezus in de woestijn doorbracht om zich te bezinnen en daar niets at.

Lent is bijna voorbij. De lente begint. Een vreugdevolle, hoopvolle tijd.

Een bord spaghetti bij de Bijenkorf

Het was een mooie dag. Nog wel koud, maar de zon deed haar best de aarde op te warmen. Bijna lente. Ze bekeek zichzelf in de spiegel: parelgrijs vest, zwarte broek. Het stond haar goed. Maar haar kledingkast puilde uit van de broeken en truien. Een leuke jurk, vrolijke kleuren, daar had ze behoefte aan.

De trein was op tijd. Drie haltes tot Amsterdam, ze was er zo. Ze liet zich meevoeren door de stroom mensen, die kennelijk hetzelfde doel hadden als zij. Na tien minuten lopen stapte ze de Bijenkorf binnen. De geur van parfum wolkte om haar heen: dit had ze al die wintermaanden gemist. Ze snoof diep. Doelgericht stapte ze op de unit af waar haar lievelingsgeur werd verkocht en wist zich de komende maanden weer voorzien.

Ze had geluk. Op de kledingafdeling hing er een jurk in haar maat. Een mooi, afkledend model. De soepele stof bedrukt met vrolijke bloemen. En, vooruit, ook nog een blouse en een zwierige, stijlvolle rok. Schoenen? Ze was hier nu toch. De eerste de beste lentedag kon ze zich vertonen.

Tevreden met deze aankopen liet ze zich door de roltrap naar boven voeren, naar het restaurant. Na een kop koffie besloot ze om ook maar even te lunchen. Ze koos spaghetti, met een rijke tomatensaus. Ze zocht een tafeltje bij het raam. Bestek! Hoe kon ze dat nu vergeten. Toen ze ermee terug kwam zat er tot haar verbijstering een man achter haar bord. Hij rolde de spaghetti verrassend behendig om zijn vork en at met smaak. Hoe durfde hij. Ze zou hem wel krijgen. Ze zette zich tegenover hem en nam steels een paar happen. Hij reageerde niet. Het bord was leeg. De man stond op en liep weg. Terwijl ze hem nakeek, zag ze op één van de tafeltjes verderop een bord spaghetti staan.

Sneeuw

DSC06403

De sneeuw maakt van de wereld een onrealistisch droomlandschap. Een witte wereld? Zeker, maar als je goed kijkt zie je zoveel tinten en schakeringen in die miljoenen sneeuwkristallen. Zoveel kleuren als de sneeuw heeft, zoveel emoties roept zij op.

Tien jaar geleden lag er sneeuw in februari. We kwamen ’s morgens heel vroeg uit het ziekenhuis, mijn broer en ik. Die nacht waren wij erbij toen onze moeder zich uit het leven worstelde, buiten adem raakte en uit de tijd. We zaten in ons ouderlijk huis aan de eettafel met een kop thee. De tuindeur stond op een kier. Het was stil. En ineens zong een merel zijn lied. De stilte scheurde uiteen. Alsof de kleine vogel alle troost die hij in zich had over de aarde uitstortte. Over ons. Langzaam werd het licht. De sneeuwklokjes in de tuin waren het tweede teken van hoop en vertrouwen. De winter was bijna voorbij. We besloten De Lente van Vivaldi op de crematie te laten horen.

Terwijl de lente schoorvoetend dichterbij kwam, wapenden wij ons tegen de kou. De kou, die in je komt, wanneer je moeder sterft. De kou die nooit helemaal verdwijnt.

Nu er weer sneeuw ligt en de winterkou in de botten kruipt, verlang ik naar de sneeuwklokjes. En ik wacht met smart op de eerste zang van de merel. Vivaldi is mijn bondgenoot.