Zou hij ooit nog wel eens aan haar denken, mijn broer in Amerika? Aan Trijntje Zwijgers?
Toen ik twaalf jaar was verhuisden wij naar Oud-Beijerland, in de Hoekse Waard. Van de stad naar het boerenland. Voor mijn vader was dat heerlijk; hij heeft zijn afkomst nooit verloochend. Bovendien had hij promotie gemaakt. Het gaf hem een goed gevoel dat hij door zelfstudie zo ver gekomen was. Voor mijn moeder was het moeilijk; zij miste de stad. Waar ze erg van genoot was haar rol van alwetende vrouw en moeder: in de nieuwe wijk streken veel pas getrouwde paartjes neer. Ze werd vraagbaak, raadgeefster en luisterend oor.
Ik kan me niet herinneren dat wij, mijn broers en ik, er ook maar iets van vonden: wij namen het zoals het was. Maar we genoten wel van de ruimte. Niet meer in de flat, driehoog, maar zo de deur uit. Fietsen, vissen, salamanders vangen. Zwemmen in de rivier.
Door het werk van mijn vader (hij werkte bij de belastingdienst) had hij veel contact met de boerenbevolking. Hij hielp waar hij kon. En vaak kreeg hij daarvoor uit dankbaarheid een beloning in natura. Wij spreidden maar wat graag een hele kist cox op de zolder uit. Wekenlang rodekool eten was niet zo’n probleem. Een mud aardappels in een jute zak in de schuur, naast het kolenhok, prima. Maar de twee hazen die een keer voor Kerst werden gebracht deden me de adem in de keel stokken. We hadden daar allemaal gemengde gevoelens over. De twintig eieren met Pasen kwamen beter tot hun recht.
Die eieren kwamen van boer Zwijgers. Hij woonde een half uur fietsen bij ons vandaan. Op een zonnige zaterdagmiddag – in mijn herinnering was het daar altijd mooi zomerweer op die ene winter van 1963 na – fietsten mijn ouders, mijn broers en ik naar de boerderij. De bruine, leren boodschappentas hing bij mijn moeder aan het stuur. Eieren kopen was het plan.
Na die keer zijn we dat nog veel vaker gaan doen. Meestal gingen mijn broer G en ik alleen. En nooit, maar dan ook nooit ging mijn moeder meer mee. De ‘geur’ van onverschoonde kattenbak was te veel voor haar geweest. Erg veel zeep zal er in huize Zwijgers niet gebruikt zijn.
Wanneer mijn broer en ik terugfietsten hadden we het steevast over de groene tanden van de dochter des huizes, Trijntje. En op de dijk haalden we diep adem. De eieren, zorgvuldig in krant verpakt in de bruine boodschappentas aan het stuur, zullen zeker door mijn moeder voor gebruik zijn afgespoeld.
Na veertien dagen gingen wij weer. Met een heerlijk gevoel van afschuw en ons verheugend op het gesprek op de terugweg over de tanden van Trijntje Zwijgers.