Gek genoeg

Vriendin MD en ik spraken een aantal jaren geleden af, dat we op een keer woest en onstuimig zouden gaan leven. Ooit. Hoe dat leven eruit zou gaan zien, ja daar hadden we geen idee van. Zelfs wisten we niet precies wat we ons moesten voorstellen bij woest en onstuimig. Helemaal niet erg natuurlijk, want als de tijd daar was zou dit vanzelf aan ons geopenbaard worden.

Om de een of andere reden kwam het maar niet uit de verf. Regelmatig herinnerden wij elkaar aan de afspraak. Op menig verjaars- of nieuwjaarskaartje werd de belofte ten overvloede genoteerd: “Van harte! In het kader van woest en onstuimig leven nodig ik je uit voor een film in het filmhuis.” Of: “Ik wens je een rustige kerst en een woest en onstuimig nieuw jaar.”

Woest en onstuimig leven; wie wil dat nou niet?

Het komt er uiteindelijk op neer dat wij dat, diep in ons hart, inderdaad niet willen. Of niet durven. Of dat we niet weten hoe het moet. Waarom leven wij het leven dat we al jaren doen? Gewoon, zonder al te veel gekke dingen? Wat weerhoudt ons ervan om de afspraak na te komen? Uitvluchten waren er tot nu toe genoeg. Zorg voor kinderen, ouders, drukke baan, maar die gelden niet of nauwelijks meer.

Nee, woest en onstuimig; het zal er niet van komen. En daar moeten we ons dan maar bij neerleggen. Als gevleugelde uitspraak zal hij het goed blijven doen, het staat leuk als kreet op een kaartje, maar meer moeten we ons er niet bij voorstellen.

Wel hebben we van tijd tot tijd bijzonder leuke uitjes. Een gewoon uitje wordt om een of andere reden doorgaans heel speciaal. Hoe dat komt is niet helemaal duidelijk, maar het is een feit. Een bezoek aan het Drents Museum, De Sovjet Mythe, wordt, ondanks de sneeuw, de kou en de vertraging op het spoor, een geweldige dag. We genieten van de kunst, de lunch in het uit Den Haag overgeplaatste café Krul en van een onverwachte ontmoeting op het station. Een strandwandeling, op een bewolkte middag, die zodra wij het strand op lopen, stralend zonnig wordt, is een cadeautje. We vinden krabbenschildjes en door het heiige weer zijn de windmolens niet zichtbaar. De film, waarvan we niet zeker wisten of hij de moeite waard was, bleek een schot in de roos. Het diner vooraf, in het Filmhuisrestaurant, ook. En de lijst kan nog worden aangevuld.

Het is maar één keer de mist ingegaan. Wij kregen van een kennis twee kaartjes voor een cabaretvoorstelling in het theater, waar zij zelf niet naartoe kon. Toen de pauze begon hadden wij nog niet één keer gelachen en bijna voortdurend met kromme tenen gezeten. We zijn weggegaan en hebben een goed glas wijn gedronken in een gezellig café. Dus uiteindelijk kwam ook dat uitje weer goed.

Ons laatste uitje was ontbijten op het strand. Om het begin van de vakantie te vieren. Het was prachtig weer. De broodjes waren vers, de koffie was goed. Dat er speculaasjes bij werden geserveerd namen we op de koop toe. Dat we uitzicht hadden op het windmolenpark ook.
Het enige onstuimige was de wind, die alle parasols uit de grond blies. En woest was alleen de persoon die daardoor werd geraakt.

Woest en onstuimig? Ach welnee. Wij doen maar gewoon, dat is al gek genoeg.

DSC07975

Lady in Red

WE-300 is een schrijfuitdaging van Plato (http://platoonline.wordpress.com). Schrijf een verhaal in 300 woorden waarin een bepaald woord niet mag voorkomen. In dit geval is het verboden woord: boeien.
Lady in Red is het vervolg op Wladiwostok (http://wp.me/p36K0e-8r)

DSC08009

Op het eerste gezicht zou je denken dat de vrouw in de rode tafzijden japon sliep. De hand met de waaier rustte in haar schoot. De voile van haar kokette hoedje was teruggeslagen. Het chique damestasje stond op de bank tussen haar en de vrouw met de rode koffer. De coupé was vol, het was warm. Ze had de ogen gesloten omdat het haar allemaal te veel werd. Het hele leven werd haar wat te veel.
Het landgoed was niet meer te onderhouden met de prijzen van tegenwoordig. De verf bladderde van de kozijnen en de tuin was één grote woestenij. Haar Tuinier had ze aan het begin van het jaar al moeten ontslaan. Vandaag zou ze met haar zuster overleggen hoe het verder moest.
Tien minuten vertraging. Ach, haar hele leven verliep traag. Sinds de dood van haar man had ze het gevoel dat ze in een stroperig universum ronddwaalde.
Ze keek op. De vrouw die net was binnengekomen plofte met een stuurs gezicht op de plaats tegenover haar en rommelde in haar rugzak. Ze ging toch niet de hele weg zitten bellen? De twee dames bij het raam begonnen een gesprek. Ze ving wat flarden op.… gebroken vaas, spijlen van het bed…. Ze kon er geen touw aan vastknopen. Een van de twee haalde een sleuteltje tevoorschijn. De vrouwen barstten in lachen uit.
Het was meer dan ze kon verdragen. Hoe lang was het wel niet geleden dat zíj de slappe lach had?
De trein minderde vaart. Bij deze halte ga ik eruit, dacht ze. In haar vertwijfeling wilde ze een statement maken. Laten zien dat ze nog bestond. Ze griste de vrouw het sleuteltje uit handen en stopte het in haar bh. Schielijk sloeg ze de voile voor haar gezicht, zodat niemand kon zien hoe ze kleurde.

Geïnspireerd geraakt door de reactie van hennie van ee (http://ongerijmd.wordpress.com/) schreef ik: Lady in Red.

Deel 1: Wladiwostok http://wp.me/p36K0e-8r
Deel 3: Aan de Poort http://wp.me/36K0e

Wladiwostok

Dit is een verhaal in het kader van WE-300, een schrijfopdracht van Plato (http://platoonline.wordpress.com/): Schrijf een verhaal van 300 woorden waarin een door Plato bedacht woord niet mag voorkomen, maar het moet wel duidelijk zijn dat het daarover gaat. In dit geval was het verboden woord: boeien. Ik heb het ‘vertaald’ met Wladiwostok.

DSC08000

Nadat ze haar tas tussen twee banken had geperst, zeeg ze neer op de enige plek in de coupé die nog vrij was. Naast een van de twee vergenoegd kijkende dames, die tegenover elkaar bij het raam zaten. Kon die ene die rode koffer niet een beetje aan de kant zetten? Zag die trut dat zelf niet? Haar stemming werd er niet beter op toen er werd omgeroepen dat de sprinter naar A tien minuten vertraging had. Altijd hetzelfde. Eindelijk had ze de beslissing genomen, eindelijk was ze weggegaan en nu reed die trein weer niet op tijd.
Die van de rode koffer schopte haar schoenen uit en maakte het zich gemakkelijk. Wat deed ze nu? Ze haalde een pincet en een spiegeltje uit haar handtas en … nee, het kon niet waar zijn. Wat een onsmakelijk mens. Was zij er niet juist vandoor gegaan omdat haar man er van die onfrisse gewoontes op na hield? Vermoeid staarde ze uit het raam. Wat een leven. Maar ze ging het nu echt helemaal anders doen.
De trein zette zich tenslotte in beweging. Zou ze nog kunnen boeken voor de Trans Siberië Expres? Naar Wladiwostok reizen; dat had ze nou altijd al gewild. Als hij er maar niet achter kwam. Ze moest het goed aanpakken; een rechercheur was tenslotte niet voor één gat te vangen. Ze rommelde in haar rugzak, die mobiel moest in elk geval uit.
De twee vrouwen raakten in gesprek. Waarom was ze niet in de stiltecoupé gaan zitten? Hier had ze totaal geen behoefte aan. Die ene, die de hele tijd al zo’n vreemd lachje op haar gezicht had, opende haar tasje en haalde een sleuteltje tevoorschijn. Allebei de dames kregen vreselijk de slappe lach. Ze keek nog eens goed; zo’n sleuteltje kwam haar maar wat bekend voor.

Wladiwostok

Bedankt Rebelse Huisvrouw (http://www.rebelsehuisvrouw.nl/boeien/) en Letterzetter(http://letterbak.wordpress.com/2013/07/23/verrassing/), dat ik een eindje met jullie mee mocht reizen.

Deel 2: Lady in Red http://wp.me/p36K0e-8E
Deel 3: Aan de Poort http://wp.me/36K0e

Zomers van toen

Vroeger duurde de zomer lang. Lang genoeg om alles te doen wat je je aan het begin van de vakantie had voorgenomen. Er waren geen regenachtige dagen. En gebeurde dat toevallig toch een keer, dan bouwden we een hut in de kamer, waar we ook in mochten eten. Eindeloos speelden we buiten. Op de ‘landjes’ stikte het toen nog van de rupsen. Geen zorgen om het uitsterven van de vlinder. Een veldboeket plukken was een heerlijke bezigheid. En zo dankbaar; mijn moeder was er altijd heel blij mee. Ze leerde ons de namen van de bloemen. Daar heb ik nu nog plezier van. Salamanders lieten zich gemakkelijk vangen. En even zo gemakkelijk verdwenen ze weer uit de zinken teilen waarin mijn broer hun terrarium had ingericht. We doorzochten de hele schuur: weg waren ze. Dagen zaten we aan het slootje om te vissen. Wat we vingen lieten we weer vrij. De geur van versgevangen vis; ik ruik het nog.

Met mijn nichtje C logeerde ik bij oma en opa van moeders kant. In hun achtertuin bloeiden de hele zomer dahlia’s in alle kleuren en maten. Daarin stikte het altijd van de oorwurmen. Op zaterdag mochten we opa helpen het grind aan te harken, zodat het er voor de zondag netjes bij lag. Aan de overkant van de weg was de boomgaard. Heerlijke peertjes groeiden daar. En wij konden goed klimmen; het hek was een makkie. Voor het oversteken hoefde je niet eens uit te kijken, er was zo weinig verkeer. We gingen daar ook graag naar het zwembad. Soms mochten we iets kopen, een stroopsoldaatje bijvoorbeeld. Met opa wandelden we over ‘Het Zwarte Pad’. Waarom dat zo heette was niet bekend, het was niet zwart. Hij vermaakte ons met grappige uitdrukkingen, woordgrapjes. En hij heeft ons, dat weet ik nu, op het spoor gezet van de filosofie. Als het al een keer slecht weer was, mochten we op oma’s handnaaimachine poppenkleren maken. Ze leerde ons de kneepjes van het vak.

Bij opa en oma van vaders kant kwamen we ook altijd in de zomer. Op oma’s verjaardag. Met de neefjes en nichtjes speelden we op de bleek. Aan de overkant was een weiland. Je kon daar op het hek zitten mijmeren. En als je durfde ging je naar de koeien, als die er waren. Met mijn vader durfden we altijd.
Soms nam hij ons mee naar de spoorlijn. Daar kon je dichtbij komen, maar gevaarlijk was het wel. Opletten dus. We gingen iets spannends doen. Eerst legde mijn vader zijn (goede) oor op de rails. Als hij hoorde dat de trein in aantocht was, plakte hij met spuug een cent op de rails. Op ruime afstand wachtten wij tot de trein voorbij was gedenderd. Dan was het zoeken geblazen naar de cent, die zo plat was als een dubbeltje.

img038

Op zulke zonnige, warme dagen als nu, gaan mijn gedachten terug naar de zomers van toen. Mooie tijden waren dat. We hebben leren genieten van kleine dingen.

Zie ook andere berichten geplaatst in de categorie familie, bijvoorbeeld Het laatste woord: http://wp.me/p36K0e-1V

Voor L

DSC07956-001

Zwoele zomermiddag
Zeven zachte jonge zwanen
En hun zorgzame ouders
In een klein slootje
Loom peddelend
Door het kroos

De jongen onbevangen
Beetje dobberen
Beetje slobberen
Nieuwsgierig naderbij

De ouders waakzaam
Weerbaar en wijs
Denkbeeldige frons
In het voorhoofd

En ik
Dankbaar voor dit beeld
Van eeuwige trouw en
Toewijding aan het leven
Druk af
En vervolg mijn weg

Stille strijd

DSC07122

Zie deze helmen
Ooit geplaatst op de hoofden
Van Griek en Pers
Bedenk de woeste blik eronder
De fonkelende ogen
De opeengeklemde kaken
Hoor het geschreeuw van strijders
Het gekletter van wapens
Het geluid van rennende voeten
Het gekerm van stervenden

Deze helmen getuigen van moed
Van niet opgeven
Van verbeten strijd
Van overwinning
En dood

Uitgestald in deze stille ruimte
Spreken ze
Met luide stem
Tot de verbeelding

De strijd is nog altijd
Niet beslecht

Wat je nooit meer ziet (2)

DSC07939

Het flesje groene vulpeninkt bracht een vracht aan herinneringen naar boven. De geur in de eerste plaats. Die deed me zo weer belanden in de schoolbank. Maar er is ook de herinnering aan beloning. Wanneer je heel mooi had geschreven in je schrijfschrift ‘mocht je met rood’. Bleef je je best doen, dan mocht je uiteindelijk een keer ‘met groen’. We kregen ook stempels. En tien stempels leverden een poezieplaatje (zonder trema!) op. Kom daar nu nog eens om.
Hier volgt een lijstje van dingen die al associërend bij me op kwamen en die je -volgens mij- niet meer ziet……..

– Kroontjespennen, waaraan je even moest likken als je een nieuwe kreeg, ‘anders deed-ie het niet’ (kindermagie). En wie weet er nog hoeveel een gros is?
– Gemarmerde, taps toelopende penhouders. Die wilde je graag!

DSC07936

– Gewone effen penhouders, die je op school kreeg (rood, geel, groen of blauw). Ze waren gemaakt van een of andere kunststof, en werden door sommige kinderen tot aan het koperen handgreepje opgekauwd.
– Een gleuf in je schoolbank voor je pen en potlood
– Een inktlap. Gemaakt van restjes stof met een mooie knoop erop. Soms gekocht. Dan was het er vaak een met sponsachtige laagjes. Dat spetterde enorm bij het afvegen van je pen.
– Een vloeiblad. Vaak lichtrose. Wij zeiden gewoon: vloei
– Vlekkenwater. Eerst werd de vlek bedekt met een rode vloeistof uit een flesje met een pipetje, daarna ging er uit een ander flesje een doorzichtige vloeistof overheen en: weg vlek!
– Een inktpotje in de schoolbank met een schuifdekseltje. Dit werd elke maandagochtend bijgevuld uit
– De literfles: ‘Gimborn wortelnoteninkt’. Deze stond altijd bovenop de kast met de bruin gekafte leesboekjes
– Een vulpen met een rubber reservoirtje. Je trok een palletje omhoog, hield het pennetje in de inktpot en terwijl je voorzichtig losliet, zoog het reservoirtje zich vol
– Anilinepotloden, waar je aan moest likken (zorgde voor blauwe lippen en eens geschreven, bleef geschreven)
– Mercurochroom, rood ontsmettingsmiddel. Dit had je liever dan die prikkende, stinkende, bruine jodium
– Dat je op school een ‘krasje’ kreeg. Zo noemden wij de Mantouxtest, bedoeld om tbc op te sporen
– Dekenklem in het babybedje. Een band, die onder het matrasje door ging met aan weerszijden een klem om de dekentjes op hun plaats te houden
– Melkflessen, gesloten met een aluminium capsule; blauw: gewone melk, rood: karnemelk en groen: yoghurt. Later kwam er groen met een zilverkleurige streep bij: halfvolle yoghurt
– Schoolmelk in een flesje met capsule. Als je ‘de beurt’ had, mocht je daar met een potlood gaatjes in prikken voor het (papieren) rietje. ’s Winters stond de houten krat met de flesjes bij de kachel, zodat ‘de kou eraf was’ na het speelkwartier. De melk was daardoor vies lauw, er zaten vellen in; ondrinkbaar vonden wij allemaal
– Een laagje room op de melk, goed zichtbaar vanwege de glazen fles
– ‘Losse’ melk. Door de melkboer uit melkbussen getapt in de zelf meegebrachte melkkoker. Ik heb er nog een van mijn moeder, zonder het deksel-met-gaten

DSC07941

– Anijsmelk met een vel erop
– Een zeepklopper met een stukje sunlightzeep ( wij zeiden fonetisch: sunligt), voor de afwas in een emaillen teiltje

DSC07940

Ach ja, dat waren nog eens tijden…..

Lees ook: Wat je nooit meer ziet…. http://wp.me/p36K0e-2w

Oidipous

Een donderslag bij heldere hemel
Doet mij de oren suizen
Geen wraak
Doch welgezind is mij de dood
Met vaste tred
Betreed ik werelden die ik nooit zag
Of ooit zal zien

Onkundig van de vloek was ik
Mijn leven lang
Blind voor het lot
Dat mij volgde als
Mijn eigen schaduw

Uit angst verstoten
Maar eens een prins
Maakt een mens
Voor altijd
tot een koningszoon

Ik die het raadsel van het leven ken
Was niet bekend
Met hem die mij het leven schonk
Daar waar heden,
Verleden en toekomst
Zijn verknoopt
Beroofde ik hem van het zijne

DSC07634

O, moeder, mijn vrouw
Wee mij,
Die jouw verborgen ruimte deelde
Met mijn eigen gebroed
Onwetend, onbewust

Maar nu
Kenner van het eigen lot
In mijn zelf geschapen duister
Lijkt niets wat het is
Is niets wat het lijkt

In grote eenzaamheid
Daal ik af
Ongebonden
Het doel bereikt
Slechts mens geweest
Op aarde

DSC07021

Kinderspel (2)

Ze worden groot, mijn kleinzoons. Dat zie je in de eerste plaats aan hun broeken. De moeders zijn blij dat het zomer wordt. Bij een korte broek zie je niet zo snel dat hij te kort is.
Bij de oudste zie je ook aan zijn gebit dat hij groot wordt. Hij heeft al veel gewisseld, maar in het bovengebit, aan weerskanten van de ‘grote-mensen-tanden’, zie je nog flinke gaten, waar de melktanden nog niet zijn vervangen. Zijn gezicht verandert: het ronde gaat ervan af. De jongste had laatst ‘goed nieuws’: hij heeft een wiebeltand.
Ze gaan allebei over. Dit jaar hebben ze leren lezen. Ik vind dat heel bijzonder; er zijn nu niet zoveel geheimen meer voor ze, wat geschreven tekst betreft. Zelf vinden ze het heel gewoon. Me dunkt, ze hebben er tenslotte keihard voor geoefend, je krijgt het niet cadeau.
Ze eten als dijkers en toch blijven het dennetjes. Tijdens het eten maken ze nog steeds dezelfde grapjes en houden ze nog steeds wedstrijdjes. Dat blijft, gelukkig.

Ook in het spel zijn er dingen die niet veranderen, nog niet tenminste. Ik zie hoe Memory Lane geplaveid wordt: “Oma, ik heb de garage opgehaald, die wij samen hebben gemaakt.” “Oma, mogen we de bak met dieren omkieperen en heb je nog die ‘grasvelden’?” En dan hoor ik wat ik nog steeds het leukste vind: de auto’s worden verdeeld en ja hoor, daar komt-ie: “Mag ik deze ‘zijn’?”
De houten auto met de diertjes wordt wat meewarig bekeken. Ze generen zich een beetje voor elkaar, ze zijn geen peuters meer. Maar gaandeweg betrekken ze toch al het speelgoed in hun spel.

De kartonnen garage berg ik later weer op in de logeerkamer. Net als de kistjes die als dierenverblijf dienst doen. En de ‘grasvelden’. Voor de volgende keer. “Oma, mogen wij…..”.
Ja hoor jongens, natuurlijk mogen jullie ermee spelen. Alles is er nog.

DSC07891

Lees ook: Kinderspel, http://wp.me/p36K0e-2s