Vroeger duurde de zomer lang. Lang genoeg om alles te doen wat je je aan het begin van de vakantie had voorgenomen. Er waren geen regenachtige dagen. En gebeurde dat toevallig toch een keer, dan bouwden we een hut in de kamer, waar we ook in mochten eten. Eindeloos speelden we buiten. Op de ‘landjes’ stikte het toen nog van de rupsen. Geen zorgen om het uitsterven van de vlinder. Een veldboeket plukken was een heerlijke bezigheid. En zo dankbaar; mijn moeder was er altijd heel blij mee. Ze leerde ons de namen van de bloemen. Daar heb ik nu nog plezier van. Salamanders lieten zich gemakkelijk vangen. En even zo gemakkelijk verdwenen ze weer uit de zinken teilen waarin mijn broer hun terrarium had ingericht. We doorzochten de hele schuur: weg waren ze. Dagen zaten we aan het slootje om te vissen. Wat we vingen lieten we weer vrij. De geur van versgevangen vis; ik ruik het nog.
Met mijn nichtje C logeerde ik bij oma en opa van moeders kant. In hun achtertuin bloeiden de hele zomer dahlia’s in alle kleuren en maten. Daarin stikte het altijd van de oorwurmen. Op zaterdag mochten we opa helpen het grind aan te harken, zodat het er voor de zondag netjes bij lag. Aan de overkant van de weg was de boomgaard. Heerlijke peertjes groeiden daar. En wij konden goed klimmen; het hek was een makkie. Voor het oversteken hoefde je niet eens uit te kijken, er was zo weinig verkeer. We gingen daar ook graag naar het zwembad. Soms mochten we iets kopen, een stroopsoldaatje bijvoorbeeld. Met opa wandelden we over ‘Het Zwarte Pad’. Waarom dat zo heette was niet bekend, het was niet zwart. Hij vermaakte ons met grappige uitdrukkingen, woordgrapjes. En hij heeft ons, dat weet ik nu, op het spoor gezet van de filosofie. Als het al een keer slecht weer was, mochten we op oma’s handnaaimachine poppenkleren maken. Ze leerde ons de kneepjes van het vak.
Bij opa en oma van vaders kant kwamen we ook altijd in de zomer. Op oma’s verjaardag. Met de neefjes en nichtjes speelden we op de bleek. Aan de overkant was een weiland. Je kon daar op het hek zitten mijmeren. En als je durfde ging je naar de koeien, als die er waren. Met mijn vader durfden we altijd.
Soms nam hij ons mee naar de spoorlijn. Daar kon je dichtbij komen, maar gevaarlijk was het wel. Opletten dus. We gingen iets spannends doen. Eerst legde mijn vader zijn (goede) oor op de rails. Als hij hoorde dat de trein in aantocht was, plakte hij met spuug een cent op de rails. Op ruime afstand wachtten wij tot de trein voorbij was gedenderd. Dan was het zoeken geblazen naar de cent, die zo plat was als een dubbeltje.
Op zulke zonnige, warme dagen als nu, gaan mijn gedachten terug naar de zomers van toen. Mooie tijden waren dat. We hebben leren genieten van kleine dingen.
Zie ook andere berichten geplaatst in de categorie familie, bijvoorbeeld Het laatste woord: http://wp.me/p36K0e-1V
Mooi en lief. Die ‘Zomers van Toen’ lijken op de een of andere manier wat magischer dan de Zomers van Nu. Kan ook aan mij liggen natuurlijk. Veel van ‘Toen’ lijkt nou eenmaal magischer!!!
Het is, denk ik, de magische wereld van het kind, die het herinneren ‘mooier’ maakt. In de kindertijd is alles nog nieuw, nog bezield. Een kind beleeft alles intens, kent nog geen mitsen en maren. Het is fijn om af en toe even in de tijdmachine te stappen en terug te flitsen naar toen.
Wellicht omdat tegenwoordig Kerstmis steeds vroeger komt?.
Let maar op: over een maand of twee ligt de kerstversiering al weer in de winkels. En in elk geval de chocoladeletters……
Mooi!
Ik herinner mij vooral de wandeling die wij met opa maakten toen opa en oma in het park woonden.
Ergens tussen de huizen was een doorgang en dan kwam je op een weggetje met aan beide kanten een sloot, weilanden en hier en daar een huis. Het weggetje liep dood, vlak bij de spoorlijn. In het laatste of in het één na laatste huis was een dierenasiel gevestigd. Als je daar langs liep begonnen alle honden hard te blaffen. Ik was altijd bang dat mijn broer daar niet langs durfde en rechtsomkeert zou maken. Ik was bang dat opa dan boos zou worden op mijn broer.
Het weggetje eindigde met een hek. Daar stond wel eens een ezel.
We gingen zitten in het gras en wachtten tot er een trein langs kwam.
‘Ik zag de bestuurder!’ riep ik een keer.
‘Dat heet de machinist,’ verbeterde opa mij. Weer wat geleerd.
Vanaf die plek kon je de Leidse Petruskerk zien, de kerk waar mijn andere oma tegenover woonde. Ik vond het onbegrijpelijk dat we daar kennelijk zo dichtbij waren.
Volgens Google Maps is het weggetje er nog steeds.
Maar tussen de weilanden lopen is er niet meer bij. Er is nu een bedrijventerrein.
Grappig hè? Uit dezelfde familie, maar toch heel andere herinneringen. Sommige dingen vergeet je echt nooit!
Zwarte Pad? Scheveningen? Je doet mooi nostalgie oproepen.
Nee, ‘mijn’ Zwarte Pad is te vinden in Leiderdorp. Ik weet eigenlijk niet eens of het echt zo heet, of dat wij het zo noemden. Heerlijk, je af en toe even onderdompelen in de nostalgie. En daarna weer gewoon verder met het leven.
🙂
Prachtig verhaal, Corline. Inderdaad nostalgisch. Het roept beelden op. Goede verhalen doen dat.
Zo te lezen moet het qua tijd niet al te veel van mijn jeugd af liggen. De foto is ook zo ongeveer zoals ik ze ook heb. Dat zwarte pad deed me denken aan smokkelen, maar dat zal wel niet, in Leiderdorp. Hoe dan ook, ik vond het een mooi verhaal en ik ga zeker verder bij je lezen.
Dank je, Plato. Leuk dat je langs kwam op mijn blog. Je bent altijd welkom.
Corline, ik heb je gelinkt. Ik ben gek op goede schrijvers. Als het niet mag, haal ik de link weer weg maar ik hoop dat je het leuk vindt dat ie er staat.
Plato, ik vind het een hele eer.