
Begin van de avond, zeven uur. Ze ruimt net de laatste resten van de afwas op als de bel gaat. Ze pakt werktuiglijk de portemonnee uit haar tas en doet de deur open. De vrouw met de rode collectebus kent ze wel. Zo’n zes keer per jaar belt Ria aan voor een collecte. De goede ziel. Zelf heeft ze het ook niet makkelijk, ‘maar een ander kan het nog moeilijker hebben’, is haar stelregel. Terwijl ze een muntstuk door de brede gleuf laat glijden, vraagt ze: “Alles goed?” Ria heeft op dat sein gewacht en brandt los. Over de moeilijkheden thuis. Ziek en zeer, en de krappe beurs. Maar ook dat ze goede hoop heeft dat ze met de kerst uit de schuldsanering zullen zijn. En dat ze bijna klaar is, nog drie adressen. Het is koud en donker, het wordt tijd om het rondje af te maken en naar huis te gaan.
Ze draait de deur op slot. Deze vrouw kent ze al zo lang. Ze heeft Ria’s zoon in de klas gehad. Een bijzondere jongen. Geen geweldige leerling, maar aardig. Té aardig, misschien? Beïnvloedbaar, dat ook. Af en toe komt ze Peter nog wel eens tegen. Hij is altijd vriendelijk, net als zijn moeder. Al lang het huis uit, maar hij heeft nog steeds zijn leven niet op orde. Gelukkig is het uit met zijn vriendin, vertelde Ria bij een van de vorige collectes. Die had hem het ziekenhuis in gestoken.
Altijd zijn er moeilijkheden geweest. Toen Peter nog maar tien jaar was, overleed zijn vader aan kanker. Het heeft de jongen voor het leven getekend. De nieuwe man van Ria is een goeierd, maar heeft niet al te veel in zijn mars. Geen echt probleemgezin, meer een gezin met problemen. Het nakomertje, de halfbroer van Peter, leert moeilijk en gaat naar een speciale school buiten de streek. Het is altijd sappelen. Kleine baantjes, een krantenwijk, schoonmaken. Maar wel de wil om het zoveel mogelijk zelf op te lossen. Wat niet altijd lukt, uiteraard. Je zou het ze zo graag gunnen.
Hoe lang is het nu geleden dat Peter bij haar in groep acht zat? Achttien jaar? Ze komt hem wel eens tegen. Altijd zwaait hij vriendelijk. Hij zwerft van het ene onderkomen naar het andere. Er hangt een zweem van onvermogen om hem heen.
Ja, de collecte voor het Leger des Heils brengt heel wat gedachten op gang.
Dan wordt het vijf december, Sinterklaas. Is dat niet het feest van elkaar anoniem ergens mee verrassen? Van geld door een raam gooien, zodat het precies in de schoentjes van drie maagden terecht komt? Ze zal een briefje van twintig in een envelop doen en bij Ria in de brievenbus gooien. Simpel gedichtje erbij, groeten van Sint. Geen haan die ernaar kraait. Ze woont in de buurt, dus het is zo gepiept.
Het is avond. De envelop ligt klaar. Er zit niets meer in haar portemonnee, dus maakt ze aanstalten om naar de pinautomaat te lopen. Dan gaat de bel. Ze doet open en kijkt in het verlegen lachende gezicht van Peter. Ze heeft hem zeker een jaar niet gezien. Nog nooit heeft hij bij haar aangebeld. Ze kijkt hoogst verbaasd. Nog verbaasder is zij, wanneer het tot haar doordringt welke vraag hij haar stelt: “Juf, heeft u misschien twee tientjes voor me? Ik ben helemaal blut en dinsdag krijg ik weer geld, dan betaal ik u meteen terug.” “En je moeder….?” “Mijn moeder heeft ook geen geld, niemand heeft geld…”, klinkt het mat. “Kan het? Twee tientjes? Ik zal mijn identiteitskaart bij u achterlaten als u wilt….”
Ze begrijpt er niets van. Wat is dit voor spelletje dat het universum met hen speelt? Twee tientjes, twintig euro had ze in gedachten voor zijn moeder. Ze zegt hem, dat ze het de volgende dag voor hem heeft klaarliggen. De zoon heeft het misschien nog harder nodig? “Voor eten”, zegt hij nog, “en de huur.” Hij wrijft zijn koude handen. “Wil je wat eten?”, vraagt ze, “heb je honger?” “Nee, dank je wel, juf. Ik ga. Je krijgt het echt dinsdag terug. En fijne Sinterklaas. Tot morgen.” Met hoog opgetrokken schouders beent hij weg in de donkere avond, god mag weten waarheen.
En zij is nog steeds niet van haar verbazing bekomen.
——————————————————————————————————————-
De volgende ochtend pint ze twintig euro. Om tien uur staat hij op de stoep. Ze tekenen een contractje en spreken af dat dit een eenmalige actie is. Gehaast fietst hij weg. “Voor eten?”, denkt ze, “voor de huur?” Twijfel bekruipt haar.
Ze maakt een kop thee. Blindelings pakt ze een zakje uit de doos. En weer speelt de verbazing haar parten.

——————————————————————————————————————-
De namen zijn gefingeerd.