Zo klaar als een klontje

dsc04856

Ze is zeven jaar. De wereld is zo klaar als een klontje. What you see is what you get.

“Ik zie een wolkenkrabber, kijk, daar worden de wolken gemaakt.” We zitten in de trein naar Amsterdam. Haar broer van negen ziet waar ze naar wijst. Hij trekt zijn wenkbrauwen op. Een schoorsteen braakt dikke, witte wolken uit. “Nee joh, dat is rook van een fabriek. Wolkenkrabbers bestaan niet in Nederland.” En hij somt op in welke landen je zulke bouwwerken kunt zien. Zijn zus is het wel gewend, een veelweter als broer. Ze kijkt mij aan met een blik die boekdelen spreekt. Het zal best waar zijn wat hij vertelt, toch blijft ze bij haar standpunt. De magie mag nog niet verdwijnen. Ik laat haar in de waan, terwijl ik me erover verbaas dat er nog geen verhandeling komt over hoe wolken ontstaan. “Wat goed dat jij zoveel weet”, zeg ik tegen de kleine wijsneus tegenover mij en wijs kleindochter op de klimhal waar we nu langs rijden. Hier kun je leren klimmen, tot hoog in de wolken. Ze knikt.

Ze is nu acht. Haar wereld kantelt al, maar toch zijn er nog dingen waarover je je enorm kunt verbazen. Waar je ongecompliceerd blij van kunt worden. Gelukkig.

Ze zitten met zijn drieën achterin de auto. Er wordt een schema bijgehouden van wie er in het midden mag zitten. Zij zit nu aan de kant. De neefjes willen op de terugweg na de logeerpartij naast elkaar zitten, ze voelen zich zo verbonden. We rijden de brug over, links en rechts de fabrieken langs de Zaan. Ze zucht. “Rooook…..”, zegt ze dromerig. Ze heeft tenslotte een goed geheugen, die stomme fout van een jaar geleden zal ze niet meer maken. “CO2!”, roept haar neef van elf. Er volgt een verhandeling over luchtvervuiling, de ozonlaag en waar het allemaal toe kan leiden. Er klinkt instemmend gemompel naast hem. “Mooi hè, die rookwolken in het lamplicht”, zeg ik tegen haar. En tegen de kleine wijsneus achter mij: “Wat goed dat jij zoveel weet.”

Ja, denk ik, de wereld is voor jullie alle drie zo klaar als een klontje; het is maar net hoe je het bekijkt. Toch hoop ik dat de verwondering blijft.

Het Paleis

jurk

“Mijn Els heb wel tweehonderd jurken.” De kleine man keek de kring rond. “Tweehonderd”, herhaalde hij. Hij wist dat hij indruk maakte op de mannen die om de tafel zaten. ‘Het Paleis’, werd het kleine café genoemd. De uitbater heette Bernhard. Vandaar. De bestelde drankjes werden op tafel gezet. “Ook tweedehands hoor, niet allemaal nieuw, natuurlijk. Maar wel tweehonderd.” Even bleef het stil. Ze hadden dit vaker gehoord. Toch werd er gereageerd. “Waar láát ze die dingen dan, Kees? En wanneer draagt ze ze? Verkleedt ze zich soms drie keer per dag?” Willem keek Kees vanonder zijn dikke wenkbrauwen uitdagend aan en nam een grote slok van zijn biertje. Maar Kees liet zich niet gek maken. “Dat kennen jullie niet zeggen, hè? Dat jullie wijven zoveel kleding hebben.” “Hou het netjes, Kees”, zei Ed, “ik heb een vrouw en geen wijf.” Kees snoof. Hij nipte aan zijn colaatje. Geen alcohol voor hem. Net zo min als je hem ooit zou zien roken.

Bob zoog de brand in een goeie sigaar. Deze donderdagmiddagen zou hij voor geen goud willen missen. “Mannen, laten we nou geen ruzie maken. Toen ik nog bij de krant werkte, was er een knul en die….” Ook dit hadden ze al vaker gehoord. Categorie sterke verhalen. “Hè ja, Bob”, zei Kees gemelijk, “vertel eens. Dit kennen we nog niet.” Bob deed of hij het niet hoorde en stak van wal. Voor de zoveelste keer vertelde hij in geuren en kleuren over zijn verzoenende actie.

Zo had iedereen zijn verhaal. De een na de ander voerde het hoogste woord. Ze konden het nauwelijks opbrengen om naar elkaar te luisteren. Vertellen wilden ze, zolang het nog kon; ze waren de jongsten niet meer. Ieder op zijn eigen stokpaardje, dat wild maar volhardend werd bereden.

De deur ging open. Els maakte haar entree. In een zwierige Spaanse jurk stak ze enorm af bij de mannen in hun gewone kloffie. Kees glom van trots.
Met open mond keken de mannen naar de bevallige verschijning. Ze kenden haar wel, natuurlijk, maar toch zorgde ze elke week weer voor een verrassing. Een prachtige jurk, een van de tweehonderd, werd hier geshowd. Ze zag er fantastisch uit. Zij had nog een taille. Die hadden de meesten bij hun eigen vrouwen geleidelijk aan zien verdwijnen. Haar donkere haar – geverfd, wisten ze allemaal, maar toch – omkranste een gezicht dat weinig rimpels vertoonde. Goed geconserveerd, zo heette dat toch? Hun fantasie deed de rest.

Els schoof een stoel bij en bestelde een glas witte wijn. Ze zag Kees wel kijken, maar nu zou hij er niets van zeggen. Elke keer ging het op dezelfde manier. Ze speelde het spel, net als de mannen.
Thuis liet ze Kees in de waan, maar hier zag iedereen, elke donderdag weer, dat zij, ondanks al die jurken, toch wel degelijk de broek aanhad.