Het was een sombere, koude februaridag. Mijn broer en ik kwamen uit school. Zaterdagmiddag, we hadden vrij. Ook mijn vader kwam thuis uit zijn werk. We aten soep en als toetje mijn lievelingsgerecht: rijst met krenten, met boter, suiker en kaneel. Ik maakte zorgvuldig een bergje op mijn bord en drukte er met mijn lepel een kuiltje in, waarin de boter tot een plasje smolt. Ik at langzaam. De suiker knerste tussen mijn tanden, de geur van kaneel drong mijn neus binnen. Deze rijstebrijberg was voor mij altijd al luilekkerland. Maar toch stelde ik me voor, dat wanneer ik me door de berg heen had gegeten, er iets leuks zou gebeuren.
“Jongens”, zei mijn vader na het eten, “ik lees eerst de krant en daarna gaan we op bezoek bij een collega.” Ik keek op van mijn tekening. Een collega. Wat moest ik me daarbij voorstellen. Voor ik het woordje ‘waarom’ had kunnen formuleren, zei mijn vader: “Hij is jarig. Vandaar.” Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Alsof we naar alle verjaardagen van alle collega’s gingen. Ik voelde dat er iets aan de hand was, maar zei niets. Dit was niet het leuke, waarop ik had gehoopt, dat voelde ik wel. Ik wou maar dat we gingen, dan was dat unheimische gevoel misschien over.
We reden de stad in. Mijn broer bij vader achterop, ik ernaast op mijn nieuwe tweedehands fiets. Ik moest goed opletten dat ik niet in de tramrails terecht kwam. Na een goed kwartier stapten we af voor een huis in een smalle straat. Rechts naast de voordeur was een lege winkel. Er stond een herenfiets in. En een stapel oude dozen. Een gescheurd groen gordijn lag in een hoekje op de grond. “De winkel van zijn ouders,” zei mijn vader zacht. “Zijn die dood?”, vroeg mijn broer. Mijn vader knikte en keerde zich naar de deur, die openging. Voor ons stond een vrij lange man in een enigszins versleten, bruin kostuum. Het donkerblonde haar was met brylcream in model gebracht. Hij glimlachte. “Kom verder. Hang je jas maar op.” De kilte in de gang deed me huiveren. De woonkamer stond vol donkere meubels met bruin-gestreepte bekleding. Op het ronde tafeltje lag een wit gehaakt kleedje. In het midden een overvolle asbak. “Alsjeblieft, Johan, je cadeau”, zei mijn vader terwijl hij hem een mooi ingepakte doos sigaren overhandigde.
Er werd thee geserveerd en heerlijke gebakjes, met crème, groene marsepein en zilveren balletjes. Op de een of andere manier kon ik er niet van genieten. Er hing zo’n sfeer van treurnis om hem heen. Jarig zijn in je eentje. Alleen wij op bezoek, een collega en zijn kinderen. En mijn broer en ik kenden hem niet eens. Was hij zielig? Ik besloot van wel. Toen ik naar het toilet ging, loerde ik door een deur, die op een kiertje openstond. Een kamer zonder ramen met in het midden een grote eettafel en vier stoelen met oranje bekleding. Voor hem alleen. Ik wilde de volgende deur opendoen, maar durfde niet en ging terug naar de zitkamer. In de tuin zag ik sneeuwklokjes bloeien. “Vind je ze mooi? Je mag wel wat plukken.”
Op de terugweg keek ik naar de tere witte bloemen die ik in de opening achter mijn voorlamp had gestoken. Lenteboden, had ik op school geleerd. We mochten blij zijn dat het weer voorjaar werd.
Toch hebben sneeuwklokjes met hun hangende kopjes voor mij sindsdien ook altijd iets treurigs.
Soms moet ik nog wel eens denken aan deze ontmoeting. Zoals vandaag. Dan vraag ik me af of Johan het geluk ooit nog heeft gevonden.
————————————————————————————————
De foto komt van het internet.
O dat aten we vroeger ook. Met de boter in het kuiltje dat is een tijd geleden dat ik dat op heb . Best een triest verhaal inderdaad als je zo alleen bent. Wel mooi van je vader dat hij dat wel zag .
Ja, Anneke, mijn vader was een mooi mens.
Prachtig tijdsbeeld schets je hier. Mooi gebaar van je vader.
Dank je Marja. Mijn vader was een zeer sociaal mens.
Mooi verhaal, mooi gerecht, mooie foto. Ik prakkezeer me rot om te herinneren waar die foto genomen is.
Het is in Den Haag, de Witte de Withstraat, voor zover ik weet.
De Witte de Withstraat… grappig, mijn oudste zus heeft haar eerste huwelijksjaren daar gewoond, dat was begin jaren 60. Een mooi sfeervol verhaal met een moraal die heden ten dagen toch een klein beetje verdwenen is, gelukkig niét overal maar toch, veel mensen zijn téveel met zichzelf bezig om naar anderen om te kijken.
Jouw “rijstebrijberg” waar je zo van smulde werd bij ons in de bessensap klaargemaakt en ook dat was smullen.
Het verhaal speelde zich af eind jaren vijftig in de Herderinnestraat. Heb je daar ook herinneringen aan?
De bessensap ging bij ons over de griesmeelpudding!
Nee , de Herderinnestraat straat zegt me niets uit die tijd, wél de griesmeelpap met bessensap die bij ons ook wel eens op tafel stond.;-)
Prachtige beklemmende schets. Ik voelde de sfeer en de spanning. Maar snap niet waarom je vader wilde dat jullie dit zouden meemaken.
Waarschijnlijk vond mijn vader het wel goed voor ons om iets voor een ander te doen, in plaats van veilig de hele middag achter het tekenblok door te brengen of met de neus in “De Arend”. En ik heb er niet onder geleden hoor. Altijd een grote fantasie gehad, dus dit soort situaties kon ik in gedachten enorm uitvergroten. 🙂
Ik heb erg genoten van je verhaal en kon de eenzaamheid van die man voelen. En je fijne vader die aan zijn collega dacht.en jullie meenam zodat jullie dit aspect van het leven ook zouden leren kennen. En jij met die bloemetjes tussen de opening van je fietslamp. Je hebt de steer prachtig beschreven,
Dank je. Ik denk eerlijk gezegd dat je gelijk hebt, wat de intentie van mijn vader betreft. Hij heeft ons, door zijn voorbeeld, zeker sociaal gevoel bijgebracht.
Met mooie treurigheid beschreven.
Ja, hoe zou het verder met hem gegaan zijn hè? Aandoenlijk, dat hij van die lekkere gebakjes in huis had gehaald. En lief van je vader om z’n collega niet alleen te willen laten. Heel lief.
Ja, hoe zou….? Dat is iets wat ik me over meer mensen afvraag, soms. 🙂