De Drie Gratiën

De aanblik van de marmeren meisjes
Doet mij naar adem happen
Schoonheid, vreugde en geluk
Gracieus gevangen in harde steen

Het witte marmer lijkt zacht en soepel
Een wang, een schouder een borst
Voile-achtige gewaden voegen zich naar het
Ranke lichaam, een heup, een knie
Vingertoppen tippen vederlicht
Aan slanke hals, aan gezicht
Hoe zacht, aardig en aandachtig
Zij weerspiegelen elkaars glimlach
In hun marmerogen

Fluisteren zij elkaar geheimpjes toe?
Bespreken zij wie er wel en wie niet
Door de beugel kunnen
Om wie ze zo vreselijk moeten lachen-
Is het soms de man van wie de telefoon
Op volle sterkte om aandacht schreeuwt-
In deze stemmige, stille zaal van hun logement,
De Hermitage aan de Amstel?

Traag dimt het licht, draait weg
En weer op volle sterkte gericht
Lijken zij gereserveerd, serieus, koel
Afscheid is op handen

Nog even dan vliegen deze dames
Dik ingepakt terug
Naar hun eigen riante onderkomen
De Hermitage aan de Neva

Ships that pass en een babypakje

Het is niet druk bij de baby-afdeling van de Hema. Wij zijn met zijn tweeën. De dame pakt een babypakje van het rek en voelt aan het mouwtje. Ik ben op hetzelfde uit. “Leuk hè, die vosjes”, zeg ik, terwijl ik de goede maat zoek. “Ja”, zegt ze, “maar ik twijfel. Het kindje wordt in juli geboren, is het dan niet te warm met die lange mouwtjes?” “Ach, er zijn altijd wat koelere dagen, het lijkt mij dat het wel kan.”

De vrouw kijkt me aan. “Mijn dochter is zwanger. Ik ben zo blij voor haar!” Haar ogen vullen zich. “Hè, nu schiet ik vol. Het is ook zo bijzonder. Eenenveertig en een kinderwens. Maar geen partner. Wel naar gezocht hoor, maar ach, het lukte niet. En nu is ze toch in verwachting. Van een heel aardige man, een homo. Ook alleen en met een kinderwens.” “O, wat fantastisch. Wat dapper ook, dat ze die keuze heeft gemaakt!” “Ja, en ze wonen – toevallig ook weer – niet ver van elkaar en ze willen het kind samen opvoeden. Maar ze gaan niet samenwonen, natuurlijk. Dus”, besluit ze, “dan moet ik nu ook twee pakjes kopen. Neutraal, want ze weten nog niet wat het wordt. Deze kan ook, toch?” Ik knik. “Ik heb nog drie kleinkinderen, waar ik heel blij mee ben, maar dit vind ik zo mooi, ik had het nooit verwacht. En, ik val in herhalingen, maar ik ben vooral ook zo blij voor haar.” Ze legt twee pakjes over haar arm en kijkt me aan. Ze is nog lang niet uitgepraat. “Mag ik u een kop koffie aanbieden?”, flap ik eruit. “Ja, leuk, graag! Dan reken ik dit eerst even af.”

Even later warmen we onze handen aan een grote kop cappuccino. Het gesprek gaat gewoon verder, of we al jaren goede vriendinnen zijn, terwijl we elkaar blijven aanspreken met ‘u’. Levensverhalen worden uitgewisseld. We herkennen veel van elkaar. De seventies, weet u wel. Raakvlakken zijn er meer dan genoeg voor een levendig gesprek. Over werk, opleiding, relaties. Bizar eigenlijk, dat we dat zomaar met elkaar delen, maar op een of andere manier voelt het heel vertrouwd. Het is ook grappig, er valt veel te relativeren en te lachen.

Na een minuut of twintig lepelen we de laatste restjes schuim uit ons kopje. We nemen afscheid. Misschien komen we elkaar nog weer eens tegen, maar zo niet dan is het ook goed.

Voor nu is het gedicht van Henry Wadsworth Longfellow heel toepasselijk. Zo benoemen we deze ontmoeting ook en wensen elkaar veel geluk.

Ships that pass in the night
And speak each other in passing
Only a signal shown and a
Distant voice in the darkness
So on the ocean of life we pass
And speak one another
Only a look and a voice, then
Darkness again and a silence