
Aan de hoogte ben ik gewend
In levenden lijve zou ik hoger stijgen
Losgezongen van deze eeuwenoude sokkel
Deze steenkolos
Mijn blik verruimen
Spiedend in het water van de Zaan
Uitvogelen of er nog een glimp
Van mijn verdronken evenbeeld
Valt te bespeuren
Wind is goed voor wieken
Voor de aanvoer van geuren
Voor een enkel zeil
Een rimpeling in het water
Het gieren om mijn kop
Mijn spanwijdte kent de thermiek
Maar in beton gegoten vleugels
Zijn star en zwaar
In een verenpak zou ik mij laten gaan
Steen te zijn
Zelfs schreeuwen
Voor een blik omhoog
Is mij door de neus geboord
Zó niet des Adelaars, de plek, de betonnen vleugels
wie bedacht er zoiets raars, hij wil hoog boven de heuvels
Dát heb je mooi geschreven, Riet!
Gewoon leuk weer iets van je te horen.
Dat is nog eens stijlvol terugkomen. Prachtgedicht.
Ik ben blij dat je eindelijk weer wat van je laat horen. Ik was ongerust maar kon daar niks mee aanvangen.
Maar je bent er.
Dank, Plato.
Je kent die spreuk over onkruid? 🙂