Een ouwe Saab

Ze zag de auto plotseling opdoemen in haar achteruitkijkspiegel. Hij voegde netjes in. Een bruine Saab, ouderwets model. Terwijl ze snel weer op de weg keek, moest ze zichzelf bekennen dat het haar een lichte schok had bezorgd. Het mijmeren kon een aanvang nemen.
De auto bleef rustig achter haar rijden. Dan maar even van de weg af, ze kende zichzelf. Ze zou voortdurend blijven opletten omdat ze wilde weten of ‘hij’ toevallig ook achter het stuur zat. Gevaarlijke situatie.

Bij het eerste het beste wegrestaurant reed ze de parkeerplaats op. De Lucht. Of er al niet genoeg herinneringen boven kwamen. Maar alles op zijn tijd. Ze gunde de Saab voorrang, zowel in haar gedachten als op de weg. Even nog hoopte ze dat hij ook de afslag zou nemen, omdat ‘hij’ haar herkend had. Maar nee, dat was onzin.

Hoe lang was het nu geleden dat de zoon van vriendin Nel haar op een zomerse zaterdagmiddag kwam uitnodigen om mee te gaan naar de film? Zeker dertig jaar, berekende zij snel. Dat zou betekenen dat Peter Jan nu ruim vijftig zou zijn. Destijds een intelligente jongeman die op oudere vrouwen viel. Zij was toen twee keer zo oud als hij. Toch best heel stoer dat hij dat voorstel deed.

“Koffie, dame?” Ze bestelde een cappuccino aan de balie, rekende af en even later zat ze peinzend aan een tafeltje bij het raam.

Charmant was hij wel, onderhoudend ook, maar zij viel niet op jongere mannen. Wel vond ze het leuk om een goede film te zien. De kinderen waren bij hun vader, dus wat lette haar, ze kon makkelijk een avond weg.

Ze duwde het suikerklontje onder het schuim en begon traag te roeren. Ze kon de chaos die nu in haar hoofd ontstond absoluut niet gebruiken. Ze moest nog een heel stuk rijden. Alert blijven, dus.

…Ze ziet het tafereel nog duidelijk voor zich. Zij, in de middagzon in de kleine tuin aan het water, lezend in – uiteraard – een of ander spiritueel boek. Peter Jan die via het steegje aan komt slenteren, in de stoel tegenover haar neerploft en haar licht geamuseerd aankijkt. Zijn vlotte koetjes-en-kalfjes-babbel, die niet kan verhullen dat hij nerveus is. De donkerrode trui die hij binnenste buiten aanheeft. En het hoge woord dat er wat stotterend en verdraaid uit komt: ”Vind je het leuk om vanavond samen naar de film te gaan? In Amsterdam? In Raltio draait Kaos. Die moet heel goed zijn, volgens mijn moeder.” Hoe ze op haar lip bijt, hem niet verbetert (Peter Jan, het is Rialto en trouwens, je trui zit binnenstebuiten), maar de uitnodiging glimlachend aanneemt. Een herinnering in een gouden lijstje…

’s Avonds zat de trui weer goed. Peter Jan had zijn zenuwen in bedwang en tijdens de korte treinreis bleek hij aangenaam gezelschap. Ze spraken af, dat ze ‘later-als-ze-groot-waren’ allebei een Saab zouden kopen. Een bruine. En dat ze daar flink in zouden gaan scheuren. Maar eerst zijn opleiding afronden. Carrière maken.
Het werd geen kleffe avond. Het was een interessante film en bij een drankje praatten ze nog wat na. Zonder dat het was uitgesproken begreep hij ook wel dat er niet meer in zat dan zo af en toe een gezellige avond. Film en een glas wijn. Dansen bij Zorba de Boeddha. Zo was het goed en zo bleef het leuk.

Op de crematie van Nel, jaren later, was PJ er met zijn gezin: een wat oudere vrouw (wat te verwachten was) en twee mooie mensenkinderen, zoals zijn moeder ze steevast noemde. En nee, hij reed geen Saab.

Ze lepelt het restje melk op en staart uit het raam. Nu Nel er niet meer is, is ze haar zoon ook uit het oog verloren. Een kop koffie lang was het haar vergund te mijmeren over die merkwaardige vervlogen jaren.
En ook al rijdt ze er zelf geen, toch voerde een oude bruine Saab haar even terug in de tijd.

Het Paleis

jurk

“Mijn Els heb wel tweehonderd jurken.” De kleine man keek de kring rond. “Tweehonderd”, herhaalde hij. Hij wist dat hij indruk maakte op de mannen die om de tafel zaten. ‘Het Paleis’, werd het kleine café genoemd. De uitbater heette Bernhard. Vandaar. De bestelde drankjes werden op tafel gezet. “Ook tweedehands hoor, niet allemaal nieuw, natuurlijk. Maar wel tweehonderd.” Even bleef het stil. Ze hadden dit vaker gehoord. Toch werd er gereageerd. “Waar láát ze die dingen dan, Kees? En wanneer draagt ze ze? Verkleedt ze zich soms drie keer per dag?” Willem keek Kees vanonder zijn dikke wenkbrauwen uitdagend aan en nam een grote slok van zijn biertje. Maar Kees liet zich niet gek maken. “Dat kennen jullie niet zeggen, hè? Dat jullie wijven zoveel kleding hebben.” “Hou het netjes, Kees”, zei Ed, “ik heb een vrouw en geen wijf.” Kees snoof. Hij nipte aan zijn colaatje. Geen alcohol voor hem. Net zo min als je hem ooit zou zien roken.

Bob zoog de brand in een goeie sigaar. Deze donderdagmiddagen zou hij voor geen goud willen missen. “Mannen, laten we nou geen ruzie maken. Toen ik nog bij de krant werkte, was er een knul en die….” Ook dit hadden ze al vaker gehoord. Categorie sterke verhalen. “Hè ja, Bob”, zei Kees gemelijk, “vertel eens. Dit kennen we nog niet.” Bob deed of hij het niet hoorde en stak van wal. Voor de zoveelste keer vertelde hij in geuren en kleuren over zijn verzoenende actie.

Zo had iedereen zijn verhaal. De een na de ander voerde het hoogste woord. Ze konden het nauwelijks opbrengen om naar elkaar te luisteren. Vertellen wilden ze, zolang het nog kon; ze waren de jongsten niet meer. Ieder op zijn eigen stokpaardje, dat wild maar volhardend werd bereden.

De deur ging open. Els maakte haar entree. In een zwierige Spaanse jurk stak ze enorm af bij de mannen in hun gewone kloffie. Kees glom van trots.
Met open mond keken de mannen naar de bevallige verschijning. Ze kenden haar wel, natuurlijk, maar toch zorgde ze elke week weer voor een verrassing. Een prachtige jurk, een van de tweehonderd, werd hier geshowd. Ze zag er fantastisch uit. Zij had nog een taille. Die hadden de meesten bij hun eigen vrouwen geleidelijk aan zien verdwijnen. Haar donkere haar – geverfd, wisten ze allemaal, maar toch – omkranste een gezicht dat weinig rimpels vertoonde. Goed geconserveerd, zo heette dat toch? Hun fantasie deed de rest.

Els schoof een stoel bij en bestelde een glas witte wijn. Ze zag Kees wel kijken, maar nu zou hij er niets van zeggen. Elke keer ging het op dezelfde manier. Ze speelde het spel, net als de mannen.
Thuis liet ze Kees in de waan, maar hier zag iedereen, elke donderdag weer, dat zij, ondanks al die jurken, toch wel degelijk de broek aanhad.

Boerenkool met een staartje

20160224_182340

“Wat is dit?”, vroeg oom Edward met een vies gezicht terwijl hij met zijn wijsvinger priemend op zijn bord wees. “Wat moet dit groene spul voorstellen? Boerenkool soms?” Emma keek strak naar haar bord, waarop hetzelfde lag. Ze voelde dat ze een vuurrood hoofd kreeg. Het koude zweet brak haar uit. ’t Liefst was ze nu opgelost, onzichtbaar geworden voor die blonde man aan het hoofd van de tafel. Hij had net de worst in stukken gesneden: de helft voor hem, de andere helft in drieën gedeeld voor tante Jo, hun dochtertje Yvonne en voor haar. Vreemd, had ze nog gedacht, hij is toch wiskundige? Waarom dan die onlogische verdeling? Maar natuurlijk had ze niets gezegd.

Ze logeerde deze vakantie een paar dagen bij haar oom en tante, ver van huis, in het stadje V. Tante Jo was een zus van haar moeder en een schat van een vrouw. Ze was een beetje krom, door een vergroeiing, en daardoor ook wat klein van stuk zodat ze haar recht in de ogen kon kijken. Een tweede opvallend kenmerk van tante was dat ze sliste. Vaak zag je haar tong, die te groot leek voor de kleine mond, bijna dubbelslaan voor hij zich in de juiste stand manoeuvreerde om een woord te vormen. Aan het eind van een zin nam de tong een hele hap lucht mee naar binnen, begeleid door een zachte sisklank. Hoewel het hele proces haar danig fascineerde, zorgde ze er altijd voor dat ze tante niet te opvallend aanstaarde.

“Emma”, had tante na het ontbijt gevraagd, “wil jij voor mij een boodschap doen? Oom Edward wil graag boerenkool eten, tussen de middag. Ga jij voor mij even naar de groenteboer. Het is niet ver. Deze straat uit, dan linksaf en direct weer rechts. Hier heb je geld.”

Ze had haar nieuwe bruine jas aangetrokken en met haar crèmekleurige muts goed over haar oren getrokken was ze de deur uitgegaan. Makkelijk te vinden, inderdaad. “Zo meidje, wat zal het wezen?” “Eh, boerenkool.” Wat gek dat tante niet had gezegd hoeveel ze moest halen, bedacht ze ineens. Ze zou nu wel een figuur slaan. “Voor hoeveel personen? Diepvries of vers?” Echt, ze had geen idee. Haar hersens draaiden op volle toeren. “Diepvries scheelt een hoop werk. Je hoeft niet te wassen en te snijden.” Ze dacht aan tante Jo. Die had het enorm druk met Yvonne en de baby. “Diepvries maar”, zei ze snel, “voor vier personen.” Tegelijk wist ze dat ze de verkeerde keuze had gemaakt. Maar ze liet het zo. De hele weg terug probeerde ze te bedenken wat er zou gaan gebeuren. Tante Jo was niet het probleem, maar oom Edward zou stennis schoppen, dat wist ze nu al. Ze was misselijk. Het pak boerenkool woog enorm zwaar.

“O, heb je diepvries meegebracht? Nou ja, het zal ook wel smaken, niet?” Tante was druk bezig in de keuken. De kippensoep stond te pruttelen op het petroleumstel. De vanillepudding stond in de groene visvorm af te koelen voor het half geopende raam. Drie gangen, daar stond oom Edward op. Het geluid van scheurend karton deed haar beseffen dat het nu definitief te laat was om nog iets te veranderen; het blok boerenkool gleed bovenop de aardappels in de grote emaillen pan. Deksel erop en over een half uurtje zou je niet meer kunnen zien dat er geen echte plant in de pan was gegaan. Ze voelde zich er niet gerust op.

De logeerpartij had haar vooral leuk geleken, omdat er twee nichtjes waren. Yvonne van drie jaar en baby Jeannette, van vijf maanden. Ze was gek op kleine kinderen.
Wel moest ze de aanwezigheid van oom Edward op de koop toe nemen. Ze wist nooit goed wat ze aan hem had. In de familie werd er met bewondering over hem gesproken: hij was dan toch maar hoogleraar aan de VU geworden. Én hij sprak vloeiend Frans. Maar hij deed altijd een beetje uit de hoogte. De familieleden die niet in de gelegenheid waren geweest om te studeren, zoals haar vader, werden met de nek aangekeken. Arrogant. Ze kende dat woord nog maar kort. Maar ze wist precies wat het betekende, nu ze oom Edward meemaakte.

Ze mocht de tafel dekken. Er waren nog kerstservetten. Ze vouwde ze dubbel in driehoeken, stak daarna de punten in elkaar en zette ze rechtop op bij de borden. Het zag er leuk uit, maar bij het bord van oom Edward legde ze op verzoek van tante Jo ook een linnen servet. Hij hield niet zo van die papieren vodjes. Het zilveren bestek legde ze precies neer hoe het hoorde. De messen met de snijkant naar het bord gericht en keurig op de messenlegger. De vorken links van het bord, de dessertlepels erboven. De soeplepels kaarsrecht naast de messen.
Na de kippensoep bracht tante de schaal boerenkool binnen, de worst in het midden erbovenop. Het rook heerlijk. Niet van echt te onderscheiden, dacht ze, gerustgesteld. Maar ze zag plotseling de argwaan in oom Edwards ogen. Hij sperde zijn neusgaten wijd open.

“Dit is diepvriesboerenkool!”, schreeuwde hij opeens luid. De kleine Yvonne barstte boven haar schattige kinderbordje in huilen uit. Oom pakte zijn bord op om het tegen de muur te smijten. “Ed!”, riep tante Jo, “dat doe je niet! Niet waar de kinderen bij zijn!” Hij vloekte luid en verdween naar de studeerkamer waarvan hij de deur met kracht dichtsmeet.

“Ach”, zei tante, “zo is hij nu eenmaal, Emma. Driftig. Als hij niet hetzelfde eten krijgt als bij zijn moeder thuis is het helemaal fout. Dan maar geen toetje ook. Nou kind, eet maar lekker. We laten ons hierdoor niet uit het veld slaan. Jij kon het ook niet weten. Ik had het je moeten zeggen. Eten jullie altijd diepvries?” Emma schudde haar hoofd. Natuurlijk niet, zo was haar moeder helemaal niet, maar ze dacht… Ach, ze wist niet meer wat ze dacht. Tante zette de glanzende vork in de groene smurrie en begon smakelijk te eten. Ook Yvonne at haar bordje leeg. Maar elke keer als Emma een hap naar haar mond bracht, begon ze te kokhalzen. Waarom had ze toch de verkeerde keuze gemaakt? Terwijl ze het eigenlijk wel wist? In dergelijke precaire situaties gebeurde het wel vaker, dat ze precies het verkeerde koos of het verkeerde antwoord gaf. Terwijl ze iets zei, wist ze al dat het verkeerd was. Maar ze had ook het gevoel dat ze niet meer terug kon. Zo vreemd. Net of ze naast zichzelf stond en een ander het woord deed. Het verkeerde woord.

Na twee dagen was de beproeving voorbij. Ze was blij dat haar vader haar kwam halen. Oom Edward deed plotseling aardig. “Het was zo leuk om je dochter te logeren te hebben, Gerard. Je kunt haar om een boodschap sturen”, zei hij met een knipoog. “En ze was zo lief……eh, met de kinderen….. Wat mij betreft mag ze best nog eens een paar nachtjes komen logeren”, voegde hij er met een veelbetekenende blik naar haar aan toe.

Ze rende naar de wc en boog zich over de met bloemen gedecoreerde pot. Logeren bij oom Edward, dat nooit meer!

Gestrikt

20151230_105017Ze zette zich behoedzaam op een plaats bij het raam. Het was niet vol in de coupé. Met haar handtas op schoot zwaaide ze naar de man op het perron. Hij lachte en gebaarde dat ze even moest bellen als ze thuis was. Ze knikte. Het verwarde gevoel dat haar al de hele dag plaagde, verdween maar niet. Eigenlijk werd het steeds sterker. Het fluitje klonk, de trein zette zich in beweging. Ze zwaaide nog een keer. Voor het laatst? Ze wist het niet. Ze moest eens geducht bij zichzelf te rade gaan hoe ze dit aan zou pakken.

Goed, hij was weduwnaar en haar man was al jaren geleden gestorven. Wat dat betreft was er geen vuiltje aan de lucht. Maar toch. Ze had zich neergelegd bij een leven alleen. Ze zuchtte diep en maakte haar handtasje open. In het zijvakje, achter de rits, vond ze het glanzendwitte doosje. Ze haalde het eruit en deed het voorzichtig een beetje open. Daar lag het. Een kleine gouden broche. Een strikje. Het glansde in het late zonlicht. “Ik heb lang getwijfeld”, had hij gezegd, “maar ik wil je dit graag geven. Je weet toch……”

Ze staarde naar buiten. Kwam het door de laagstaande zon dat haar ogen traanden? “Vervoersbewijzen, alstublieft!” Ze overhandigde het kaartje. De conducteur keek haar vriendelijk aan. “Toch geen problemen, dame?” Ze glimlachte. Schudde haar hoofd.

Terwijl ze de weilanden langs zag flitsen probeerde ze de rondbuitelende gedachten onder controle te krijgen. Ze waren oude vrienden en kenden elkaar zo goed. Hij was charmant, aardig, vitaal. En zij, op een pijntje hier en daar na mocht zij er ook nog zijn. Stiekem had ze ook weleens gedacht…..

Over twee dagen was het nieuwjaar. Een verrassend jaar, besloot ze, terwijl ze het gouden strikje op haar mantel speldde.

——————————————————————————————————————-

Dit is een verhaal in de categorie WE-300(voor meer verhalen klik op de link), een schrijfuitdaging van Plato. De bedoeling is dat je een verhaal schrijft van 300 woorden, waarin het sleutelwoord niet mag worden genoemd. Deze keer was het verboden woord: gezondheid.
Meer lezen of zelf meedoen? Ga naar https://platoonline.wordpress.com/

De gele veer

DSC00133

“Waarom niet, Yvonne?” Hij stampte van woede. “Ik dacht dat we het er vorige week over hadden gehad? Je was het er toch mee eens?”

Ze keek hem aan. Als hij zo te keer ging, moest ze altijd aan haar vader denken. Het was waar dat een vrouw een man zocht die op haar vader leek. Dat bewijs werd keer op keer geleverd. Maar Herman sloeg niet, dat was een groot verschil.

Had ze maar beter opgelet, acht jaar geleden. Verliefd, verloofd, verloren, dacht ze cynisch. Ze had zo veel jongens kunnen krijgen. Ze was mooi en aantrekkelijk. Ze hield van mannen. En ze koos Herman. Uit dat enorme aanbod wist ze feilloos de verkeerde te kiezen. Ze zuchtte.

“Ja, ik weet het. Vorige week dacht ik er anders over. Maar uiteindelijk heb ik er altijd weer moeite mee. Dat weet jij toch ook?” Hoe moest ze hem dit nu op een nette manier duidelijk maken? Ze probeerde rustig te blijven, maar dat maakte hem nog kwader. Hij griste zijn jas van de kapstok en sloeg de deur met een klap achter zich dicht. Zou hij nu van haar verwachten dat ze achter hem aan kwam? Tot voor kort deed ze dat wel, smeekte met tranen in haar ogen of hij niet weg wilde gaan. Hing aan hem, letterlijk, ging voor hem op haar knieën. Ze piekerde er niet meer over. Nee, die vernedering kon ze zich gevoeglijk besparen. Ze wilde het niet meer, dat afhankelijke gedoe. Ze kon hem toch niet tegenhouden. Bovendien, hij kwam altijd terug, wist ze uit ervaring. Na een uur, een dag. Die ene keer dat hij een heel weekend wegbleef, was een uitzondering.

Ze haalde haar schouders op, streek een blonde lok uit haar gezicht en begon de ontbijtboel af te ruimen. Hij zou wel naar kantoor zijn gegaan. Zij was vandaag vrij. Waardeloos, eigenlijk. Het gaf haar de kans om de hele dag te piekeren. Had ze anders moeten reageren? Nee, het had niet uitgemaakt. Elke reactie zou verkeerd gevallen zijn. Ieder jaar was het weer hetzelfde liedje. Ze had het kunnen weten.

Haar telefoon ging. Ciska, zag ze. Daar had ze nu echt geen zin in. Alsjeblieft even geen verhalen over dat modelgezinnetje. Ze had vast weer een geweldig gezond recept gevonden. Of verantwoorde cadeautjes. Ze wachtte tot de voicemail werd ingesproken. Terugbellen kon altijd nog. Nu had ze opbeurend gezelschap nodig.
Ze zou Romy bellen nadat die klaar was met haar therapie. Dan konden ze misschien even de stad in. Ergens lunchen met veel witte wijn.

Het was behaaglijk in het restaurant. Ze hadden een tafeltje bij het raam. Op het zachtrose tafelkleed stond zowaar al een piepklein kerststukje. Smaakvol, dat wel. Maar toch, het was nog maar eind november. Ze zakte wat onderuit en keek naar haar vriendin die druk bezig was haar make-up bij te werken. Had ze gehuild?

Zalm met pesto en rucola op een knapperige ciabatta. De zilveren wijnkoeler binnen handbereik. Het aangename gezelschap van haar beste vriendin. Zou ze het vertellen, straks? Of was dat toch lichtelijk gênant? Ze wachtte af. Eerst maar eens horen hoe het Romy was vergaan bij de psychiater. Ja, daar vertelde ze graag over. Ze viel wel op die man, probeerde hem te verleiden. Maar hij was oud en getrouwd, deed of hij niets in de gaten had. Hij gedroeg zich afstandelijk, professioneel. “Die man is echt blind!”, riep ze schaterend uit, “volgende keer doe ik een nog korter rokje aan en een nog dieper decolleté!” “En als hij er nou onverwacht toch eens op ingaat?”, vroeg Yvonne . “Hij is getrouwd. En veel te oud voor jou. Je wilt toch geen lijk in je bed?” “Nee, bah, natuurlijk niet.” Romy beweerde dat ze er helemaal niet op uit was om echt iets met hem te beginnen. Dit was gewoon leuk, een spel. Dat wist zij toch ook wel? Ja. Dat wist ze. Maar het leek heel ver weg gestopt.

Vanuit haar ooghoek zag ze de ober naar haar staren. Ja, ze wist het inderdaad nog wel: zo begon het. Maar ze had er geen zin in. Ze wenkte de jongen en bestelde een tweede fles wijn. Ze voelde zich lichter worden, losser. Zou ze het nu vertellen? Beter van niet. Met Romy wist je het nooit. Die kletste zo haar mond voorbij. Ze wilde Herman ook niet voor gek zetten. “Hé, ik vroeg of jullie nog wat doen aan Sinterklaas.” Romy keek haar vriendin onderzoekend aan. “Is er wat?” “Nee, er is niks, beetje moe en dan vier glazen wijn. Je kent dat wel. Nee, vertel verder, ik luister.” Terwijl het verhaal voortkabbelde met af en toe een gierende uithaal, bedacht zij hoe ze het aan zou pakken. Ze voelde zich rustiger nu. Toegeeflijker. Zoveel kwaad stak er toch niet in. Dat het elk jaar op hetzelfde uitdraaide was natuurlijk niet zo erg. Het gaf zelfs wel wat vastigheid. En als ze zich erop instelde, vond ze het deze keer misschien nog wel leuk ook. Zeker wanneer ze op pakjesavond ook een hele fles wijn soldaat zou maken. “Oké, vooruit!”, zei ze hardop. “Wat?”, wilde Romy weten. “Eh, ik denk dat ik maar eens opstap. Het wordt al schemerig. Er moet nog gekookt worden vanavond, dus ik ga even wat boodschappen doen”

Stipt om zes uur knarsten de wielen over het grind. Het autoportier werd dicht geknald. Ze glimlachte. Hij moest eens weten. Ze hoorde de wc doortrekken, het kraantje lopen. Eindelijk kwam hij de kamer binnen. De tafel was feestelijk gedekt. Kaarsen brandden. Wijn fonkelde in de kristallen karaf. Hij kon toch niet boos blijven?

Ze zag de trilling in zijn bovenlip. Een goed teken. Eenmaal aan tafel besloot ze het er maar op te wagen. “Herman”, begon ze, “vanochtend was ik er niet zo voor in de stemming. En ik vond het ineens zo kinderachtig, dat hele gedoe. Maar ik heb er nog eens over nagedacht. Laten we het maar weer doen. Je kijkt er tenslotte het hele jaar naar uit. Nee, laat me uitpraten. Ik weet het zeker: we doen het.” Ze overhandigde hem een pakje. Hij kleurde tot onder zijn haar toen hij het uitpakte. “Nieuw?”, vroeg hij, happend naar adem, “met schmink?” Met twee handen hield hij het pietenpak omhoog: paars en groen, zijn lievelingskleuren. Hij raakte haar wang aan met de gele veer van de baret. Ze huiverde, maar liet niets merken. Hij raapte de bruine schmink op van de vloer, rook eraan. “Dus, de hele avond? Zoals we hadden afgesproken? En dan met alles aan naar bed?” Hij straalde. Ze zuchtte onhoorbaar. Sloot even de ogen.

Dat zou ze die nacht ook doen. Ze zou zich eraan overgeven. Maar ze wilde beslist niet zien hoe die stomme gele veer boven haar hoofd heen en weer bewoog.

——————————————————————————————————————-

Met dit verhaal doe ik mee aan een schrijfwedstrijd. Wie het leuk vindt, kan erop stemmen. If so: hartelijk dank!
http://www.editio.nl/schrijfwedstrijd/

Digitaal pesten

vingerhoedskruid“Hoe vaak heb ik het nu al gezegd!” Zijn vuist landde dreunend op tafel. Gerinkel van porselein. Wijn spatte uit de glazen. Kaarsen flakkerden. Zij sloeg de ogen neer. Ze wist wat er ging komen: één lange tirade op haar kookkunst. Ze had haar best gedaan, zoals altijd. Maar uiteraard had hij weer van alles aan te merken. Elke maaltijd was een bezoeking. Nooit was het eens een keertje naar zijn zin, altijd had hij commentaar. De spruitjes te gaar, de bieten te rauw, de soep te zout, de pudding te zoet. En wanneer ze zeker wist dat alles op de juiste manier was bereid, dan was de wijn te koud, te warm, of gewoon niet passend bij het gerecht.

Ze liet hem razen. Wat moest ze anders. Elk weerwoord van haar leverde weer een nieuwe stortvloed aan negatieve superlatieven op.
Moest het beter? Dan zou het beter! Terwijl hij onverstoorbaar doorging met zijn geschreeuw, zon zij op een manier om hem gunstig te stemmen. Al kon hij maar één keer waarderen wat ze hem voorschotelde. Met grote slokken leegde zij haar glas rode wijn en schonk zichzelf opnieuw in. Morgen zou ze iets maken waar hij steil van achterover zou slaan.

“Lieverd, eten!”, riep ze tegen de dichte deur van de studeerkamer. Hij verscheen met een stuurs gezicht aan tafel, propte zijn servet tussen zijn boord en liet zich opscheppen. Natuurlijk, er dreven te veel vetoogjes op de ossenstaartsoep.
“O, schat, sorry, ik vergat je mijn geweldige amuse te serveren.” Op de zilveren lepel lag een zachtpaarse bloem, gevuld met geitenkaas, bedropen met honing en bestrooid met gehakte walnoot. Hij stond verbaasd: zoiets bijzonders had ze nog nooit voor elkaar gekregen.

Ze huiverde, toen hij langzaam kapseisde en met stoel en al tegen de grond smakte. De rode wijn was iets te koel.

——————————————————————————————————————-

Dit is een verhaal in de serie WE-300, een schrijfuitdaging van Plato (Hier kun je meer leuke, spannende, bijzondere WE-verhalen vinden, of zelf meedoen). Het werkt als volgt: Schrijf een tekst van 300 woorden, waarin het sleutelwoord niet mag voorkomen. In dit geval was het verboden woord: kwaliteit.

De foto van de digitalis (vingerhoedskruid) komt van het internet.

Een kleine aanpassing

reis.971115baise.oudhuis“Weet je het zeker?”, vroeg ze, terwijl ze de zilveren borstel door haar haar haalde. “Het kost handenvol geld. En je weet nooit of het goed uitpakt. De vorige aanpassingen waren ook niet bepaald gratis.” In de spiegel zag ze zijn stuurse gezicht. Wrevelig haalde hij zijn schouders op. “Je weet zelf dat die voorgevel zo krakkemikkig is als wat”, wist hij uit te brengen. “’t Is gewoon hard nodig. Je ziet het bijna dagelijks verder inzakken.” Ja, ze had het zelf natuurlijk ook al lang gezien. Ze was niet gek. Maar ze had helemaal geen zin in die heisa. Eerst al die voorbereidingen. En als het klaar was, moest je nog maar zien of het zo bleef. Niets was tenslotte zeker in het leven. Alles was aan verval en verzakking onderhevig.

Ze stond op van de toilettafel en pakte de folder die hij ruw op het bed had gesmeten. Als hij zo chagrijnig deed, had ze er helemaal geen zin meer in. Toch bladerde ze de brochure rustig door. Eerlijkheidshalve moest ze bekennen dat het er niet gek uitzag. Die man had verstand van zijn vak. Die zou dan ook wel in een aardig optrekje wonen.

Ze keek hem aan. “Als het dan toch moet, dan moesten we alles maar ineens doen”, sprak ze, terwijl ze hem over zijn zwarte krullen streelde. Het ontlokte hem een glimlach. “Ja, liefje?”, teemde hij, “wat fijn dat je er zo over denkt. Morgen bellen we de kliniek om een afspraak te maken. Borsten, billen, oogleden, lippen, wangen, nek, taille, haren, gebit…. De hele bliksemse boel laten we opknappen, liften, straktrekken, opvullen, leegzuigen, bleken, rechtzetten en verven. Als jij er straks dertig jaar jonger uitziet, zullen we op het oog niet meer zoveel schelen in leeftijd.

Wil je dan wél met me trouwen?

—————————————————————————————————————–
Dit is een verhaal in de serie WE-300, een schrijfuitdaging van Plato (Hier kun je meer leuke, spannende, bijzondere WE-verhalen vinden). Het werkt als volgt: Schrijf een tekst van 300 woorden, waarin het sleutelwoord niet mag voorkomen. In dit geval was het verboden woord: renoveren.

De foto komt van het internet

Dit is lef

20140621_212436Al zolang hij zich kon herinneren, was hij verlegen geweest. Schuw bijna. Stak iemand zijn hoofd in de kinderwagen dan zette hij het op een krijsen. Als peuter sloeg hij zijn ogen neer, wanneer mensen naar hem keken.

Spelen deed hij altijd alleen. Hij kon zichzelf goed vermaken, had veel fantasie. Hele verhalen verzon hij bij zijn spel.

Zijn basisschoolperiode bracht hij in betrekkelijke eenzaamheid door. Pogingen van leerkrachten om hem aan vriendjes te helpen haalden niet veel uit. Niet dat hij onvriendelijk was tegen anderen, maar hij ging zijn eigen gang. Zijn klasgenoten wisten hoe hij in elkaar stak; ze maakten er geen punt van. “O, dat is Noa”, zeiden ze tegen elkaar, “laat hem maar.”
Dat hij goed kon leren, was in zijn voordeel. Zijn intelligentie maakte dat hij zich kon handhaven in de groep.

Toen het moment was aangebroken dat hij naar de middelbare school zou gaan, nam hij een besluit. Tot nu toe had hij het weten te redden. Hij werd geaccepteerd zoals hij was. Nu zou de situatie heel anders worden. Hij zou opnieuw een plaats moeten veroveren. Hij zou ervoor gaan. Hij zou laten zien wie hij was.

Het gebeurde in een van de eerste weken van het schooljaar tijdens een les Nederlands. De opdracht was het schrijven van een verhaal. Op het whiteboard had de leraar vijf titels geschreven waaruit de leerlingen konden kiezen. Hij koos: Dit is lef.

Zodra hij de titel bovenaan het blad had geschreven, kreeg hij een lumineus idee. Hij schreef zijn naam helemaal onderaan. Hij voelde zijn wangen kleuren toen hij het verder lege blaadje inleverde. De leraar wierp een blik op het werk, trok even vragend zijn wenkbrauwen op.

Toen brak een bulderende lach door en met een zwierig gebaar zette hij een 9 boven het woordenloze verhaal.

——————————————————————————————————————-

Dit is een verhaal in de serie WE-300, een schrijfuitdaging van Plato (Hier kun je meer leuke, spannende, bijzondere WE-verhalen vinden). Het werkt als volgt: Schrijf een tekst van 300 woorden, waarin het sleutelwoord niet mag voorkomen. In dit geval was het verboden woord: scoren.

Bloody Mary

“Als het maar boven water komt”, sprak graaf Zibrowsky streng en sloot het deksel met een klap. De gebochelde man spuugde op de grond en hinkte weg. Als zijn meester zo te keer ging, kon hij zich maar beter uit de voeten maken.

Geïrriteerd streek de graaf een zwarte lok haar uit het bleke gezicht. Eeuwen was het goed gegaan, had hij de wind eronder gehad. Maar het tij scheen te keren. Met grote passen beende hij weg. Zijn voetstappen klonken hol in de lege gangen van het kasteel. Met zware tred besteeg hij de trappen naar de bovenverdieping.

Plotseling stond hij stil. Hoorde hij het goed? Zijn gehoor ging nogal achteruit de laatste tijd. Nee, hij had zich niet vergist; het geratel van karrenwielen op de keien werd steeds duidelijker. Er verscheen een zweem van een glimlachje om zijn sensuele mond. Misschien kwam het toch goed en zou hij krijgen waar hij om had gevraagd. Hij keek schielijk door het raam. Hij herkende de voerman op de bok.

Toch zat het hem niet lekker. Wie had er gekletst? Wie had al die praatjes over hem rondgestrooid? Het kon alleen maar zijn mismaakte knecht zijn geweest. Iedereen in het dorp was ontzettend op zijn hoede. Ramen en deuren werden ’s nachts hermetisch gesloten. Hij ging er bijna aan onderdoor. Wanneer er niet snel iets gebeurde zou het hem fataal worden.

Inmiddels roffelde de regen op het verwaarloosde dak. Zo goed mogelijk probeerde hij het enorme ledikant te verschuiven naar een droge plek. Voor hem waren die paar regendruppels geen probleem. Hij voelde ze nauwelijks, maar degene die hij met smart verwachtte des te meer.

De deur ging krakend open. De voerman overhandigde de graaf zijn kostbare last. Hij vlijde haar op het bed en zocht haar blanke hals. “Maria”, fluisterde hij verlekkerd, “eindelijk”.

dracula

——————————————————————————————————————
Het plaatje komt van het internet.

Dit is een verhaal in de serie WE-300, een schrijfuitdaging van Plato (Hier kun je meer leuke, spannende, bijzondere WE-verhalen vinden). Het werkt als volgt: Schrijf een tekst van 300 woorden, waarin het sleutelwoord niet mag voorkomen. In dit geval was het verboden woord: lekken.

De watermeter

DSC09439Hij schrok op van zijn krant door het geluid van het dichtslaan van een autoportier. Daar was ze weer. “Tot over een week”, had ze gezegd, toen ze hem ontredderd onderaan de trap achterliet. Daar hield ze zich wél perfect aan, dacht hij grimmig.

Wat een leven hadden ze. Elke dag gevit en getreiter. Altijd wel ergens woorden om. Het was goed dat ze er even tussenuit was gegaan. Afstand nemen hielp in dit soort situaties.
Hij wreef over zijn nek. Wonderbaarlijk. Toen hij een week geleden van de trap viel – had ze hem nou echt geduwd? – wist hij razendsnel de tactieken van zijn jarenlange judotraining om de val te breken toe te passen. Hij had nog wel een pijnlijke schouder, maar die ooit verschoven nekwervel was als door een wonder weer op de juiste plaats terechtgekomen.

Tijdens deze heerlijk rustige week had hij zijn plan getrokken. Zoals het tot nu toe ging wilde hij niet meer. Gepraat hadden ze al zo vaak; dat haalde niets uit. Nee, hij wilde werken aan een definitieve oplossing van hun probleem.

Toen hij de achterklep hoorde dichtvallen, wist hij dat ze eraan kwam. Vanuit de keuken kon hij de voordeur zien. Straks zou ze….

Het idee was ontstaan toen de watermeter moest worden opgenomen, begin van de week. Het luik voor de voordeur, boven de kruipruimte, kon ineens niet goed meer dicht. Bovendien zaten er een paar verrotte planken in, levensgevaarlijk. Hij had het eruit gesloopt en weggebracht naar de timmerman met de opdracht een nieuw en stevig luik te maken. Haast had het niet. Hij keek wel uit en maakte gebruik van de achterdeur.

“Dag Karin. Bedankt!”, hoorde hij. De sleutel werd in het slot gestoken. Terwijl het gegil verstomde pakte hij zijn autosleutels om de bestelling bij de timmerman op te halen.

——————————————————————————————————————-
Met dank aan de Rebelse Huisvrouw.
Lees haar bijdrage: http://www.rebelsehuisvrouw.nl/we300-twisten/#more-7277

Dit is een verhaal in de serie WE-300, een schrijfuitdaging van Plato (Hier kun je meer leuke, spannende, bijzondere WE-verhalen vinden). Het werkt als volgt: schrijf een tekst van 300 woorden, waarin het sleutelwoord niet mag voorkomen. In dit geval was het verboden woord: twisten.