Nichtjes, forever

20140119_160648

De reis verloopt zonder problemen. Zo ver is het ook niet, van Den Haag naar Leiden met de trein. Het laatste stuk met de bus is vervelend. Ze voelt zich bij het instappen al misselijk. Haar broer gaat snel op de lege bank achterin zitten. Ze wil niet voor hem onderdoen en als hij haar roept, gaat ze snel naar achteren. Ze voelt zich trots dat ze het gehobbel weer weet te trotseren.

Ze kijkt uit naar het bezoek en tegelijkertijd wil ze wel weer hollend naar huis. Maar er is geen ontkomen aan. Het is oma’s verjaardag. De eerste verjaardag na opa’s dood. Ze is bang dat de tantes gaan huilen. Of, nog erger, de ooms. Toen het bericht kwam van het vreselijke ongeluk, een paar maanden geleden, had ze haar vader voor het eerst zien huilen. Ze vond het eng, terwijl ze het ook heel goed begreep.

Ze zijn er. Het is nog maar een klein stukje lopen. Haar keel zit dichtgeschroefd, ze slikt. Ze kucht en schraapt. Zo raar als ze straks alleen maar een piepend geluidje laat horen. Er is geen weg meer terug. Ze moet zich kranig houden, zoals haar andere oma altijd zegt. En dat zal ze doen. Ze haalt diep adem. Ze is twaalf, ze kan het. Dit moet een goede dag worden. Voor haar oma, voor haar vader, voor haarzelf.

Het hekje piept een beetje nu opa het niet meer smeert. Het grind knerst. Gewoon, net als altijd. Roze cyclamens in de vensterbank. De groen geverfde voordeur. Ze zijn er. Hoewel iedereen hen al heeft zien aankomen, wil haar broer toch bellen. Een flinke ruk aan de trekbel. Met een grote grijns kijkt hij haar aan. Tante Rie doet de deur open. In de gang hangt de uitgesproken geur die ze zo goed kent. Die is van de oude brugwachterswoning meeverhuisd, lijkt het wel. Zeil, boenwas, petroleum en vaag nog de geur van de stroopwafels en de borstplaat die oma zelf heeft gemaakt. Aan de kleine kapstok met het spiegeltje in het midden hangen niet veel jassen; het is een mooie zonnige dag. Zij hangen alle vijf hun zomerjas op. Het spiegeltje is niet meer te zien.

Het is vol in de kamer. Iedereen is er. De koffie geurt. Ze hoort vooral het tinkelende geluid van de lepeltjes die hun rondjes draaien in de kopjes. Iedereen een zoen. De ooms maken een grapje, zoals altijd. Dat is gelukkig nog hetzelfde. De tantes bewonderen haar nieuwe jurk: heeft mama die gemaakt? Ook dat is niet veranderd. De stemmen komen van ver. Het is net of haar hoofd vol watten zit. Alles klinkt dof. Ze kijkt de kring rond. De afstand tussen haar en de familie lijkt wel op zijn minst een kilometer. Ze is er, en ze is er niet. Ze observeert de situatie. Die enorme afstand kan ze met geen mogelijkheid overbruggen. Daar is oma, heel klein in de verte. Zal ze schreeuwen? Gefeliciteerd, oma! Hier is de tekening die ik voor u heb gemaakt!

Iemand neemt haar handen in de hare. Ze kijkt naar het gezicht dat steeds dichterbij komt. Ze kan weer focussen. Kleine haartjes op de kin. Rimpeltjes rond de ogen. Het ronde brilletje. De lieve glimlach. “Had je een mooie tekening voor me gemaakt?” Langzamerhand komt ze terug in de kleine kamer. Geroezemoes vult de ruimte. Er klinkt een gierend gelach. Opa is dood, denkt ze, en iedereen lacht. Ze voelt zich verdrietig, maar ook opgelucht. “Kom kind”, zegt oma, “in de keuken staan nog stroopwafels. Gisteren gebakken. Neem er maar eentje mee naar de tuin. De nichtjes zijn op de bleek. Ze wachten op je.”

Het laatste woord

Heel goed herinner ik mij het huisje, vlak bij de Rijn, waar mijn opa en oma van vaders kant woonden. De speciale geur die er hing kan ik nog oproepen: het was de geur van warmte en welkom. De tafel met het donkerbruine leerachtige kleed, midden in de kamer. Opa’s stoel, bij het raam. Het kolenkacheltje. Het boekenkastje aan de muur met het gordijntje ervoor, waarin de bijbel en de gezangboeken stonden. Het keukentje met alleen een koude kraan. De slaapkamertjes boven.

DSC00784

Achter het huis was een grote tuin. Groter dan de oppervlakte van het huis. Mijn opa had er zijn moestuin. Een aardappelveldje. Snijbonen groeiden langs staken omhoog. Het duidelijkst in mijn herinnering zijn de aardbeibedden. De lekkerste aardbeien groeiden er, diep donkerrood en ze geurden je tegemoet. Zo zie je ze tegenwoordig niet meer. Je mocht er je boterham dik mee beleggen. Goudsbloemen bloeiden er volop. De geur, die aan je vingers blijft hangen wanneer je een boeketje voor oma hebt geplukt; heerlijk vond ik die – en nog steeds. En de zoete geur van de Jugendstilbloem bij uitstek, de Oost-Indische kers, zal mijn hele leven met me mee gaan. In oma’s gedeelte van de tuin stond een rek, waarop de kleden werden geklopt. En er was ‘de bleek’, het grasveldje waar de natte lakens in de zon werden gelegd. Herinneringen aan warme zomers. De verjaardag van oma, de geur van zelfgebakken stroopwafels. Hoewel zuinigheid troef was, werden die wel met roomboter gebakken. En voor dezelfde gelegenheid, de geur van zelfgekookte borstplaat.

Goede herinneringen worden opgeroepen door een geur; hebben daar een verbinding mee. De enige vervelende herinnering die ik aan deze bezoekjes heb, niet.

Na het middageten las opa uit de bijbel. Altijd. Ook als wij met veel nichtjes en neefjes aan tafel zaten. Vaak begrepen wij er niet veel van en was het moeilijk om niet af te dwalen. Toch moest je zorgen dat je erbij bleef. Na het lezen keek opa de kring rond, liet zijn blik op iemand rusten en zei: “Het laatste woord.” De spanning die je voelde, de opluchting als het gelukt was om het woord te herhalen, de blijdschap om opa’s knikje; geurloze herinnering.

DSC06536

Niemand zal ooit weten, wat opa’s laatste woord was. Na een kerkdienst liep hij naar huis. Veel auto’s reden er nog niet, begin jaren zestig. Hij heeft die ene auto niet gezien. Blinde vlek, zei de dokter. Dat vonden wij spannend klinken. Maar wat hadden wij die middag graag het laatste woord van de Bijbeltekst herhaald.