Niet ver

De ochtend ruikt naar herfst
Mussengetjilp, verder is het stil
Wat moet bloeien bloeit
Gemijmer bij een kop thee

Een heel leven als een dag
Die van gisteren bijvoorbeeld
Toen ik achterop -voeten op de stepjes
Mijn kinderhanden om zijn riem-
Door herfstig bos mijn jonge vader
Vergezelde naar de moestuin

Terwijl hij fluitend dor blad wegharkte
Andijvie en bieten oogstte
Volgde ik de aangestampte paadjes

De laatste zomerdagen
Niet ver van de boom valt een appel
Mijn kleindochter verheugt zich
Wieden en oogsten straks

Een ouwe Saab

Ze zag de auto plotseling opdoemen in haar achteruitkijkspiegel. Hij voegde netjes in. Een bruine Saab, ouderwets model. Terwijl ze snel weer op de weg keek, moest ze zichzelf bekennen dat het haar een lichte schok had bezorgd. Het mijmeren kon een aanvang nemen.
De auto bleef rustig achter haar rijden. Dan maar even van de weg af, ze kende zichzelf. Ze zou voortdurend blijven opletten omdat ze wilde weten of ‘hij’ toevallig ook achter het stuur zat. Gevaarlijke situatie.

Bij het eerste het beste wegrestaurant reed ze de parkeerplaats op. De Lucht. Of er al niet genoeg herinneringen boven kwamen. Maar alles op zijn tijd. Ze gunde de Saab voorrang, zowel in haar gedachten als op de weg. Even nog hoopte ze dat hij ook de afslag zou nemen, omdat ‘hij’ haar herkend had. Maar nee, dat was onzin.

Hoe lang was het nu geleden dat de zoon van vriendin Nel haar op een zomerse zaterdagmiddag kwam uitnodigen om mee te gaan naar de film? Zeker dertig jaar, berekende zij snel. Dat zou betekenen dat Peter Jan nu ruim vijftig zou zijn. Destijds een intelligente jongeman die op oudere vrouwen viel. Zij was toen twee keer zo oud als hij. Toch best heel stoer dat hij dat voorstel deed.

“Koffie, dame?” Ze bestelde een cappuccino aan de balie, rekende af en even later zat ze peinzend aan een tafeltje bij het raam.

Charmant was hij wel, onderhoudend ook, maar zij viel niet op jongere mannen. Wel vond ze het leuk om een goede film te zien. De kinderen waren bij hun vader, dus wat lette haar, ze kon makkelijk een avond weg.

Ze duwde het suikerklontje onder het schuim en begon traag te roeren. Ze kon de chaos die nu in haar hoofd ontstond absoluut niet gebruiken. Ze moest nog een heel stuk rijden. Alert blijven, dus.

…Ze ziet het tafereel nog duidelijk voor zich. Zij, in de middagzon in de kleine tuin aan het water, lezend in – uiteraard – een of ander spiritueel boek. Peter Jan die via het steegje aan komt slenteren, in de stoel tegenover haar neerploft en haar licht geamuseerd aankijkt. Zijn vlotte koetjes-en-kalfjes-babbel, die niet kan verhullen dat hij nerveus is. De donkerrode trui die hij binnenste buiten aanheeft. En het hoge woord dat er wat stotterend en verdraaid uit komt: ”Vind je het leuk om vanavond samen naar de film te gaan? In Amsterdam? In Raltio draait Kaos. Die moet heel goed zijn, volgens mijn moeder.” Hoe ze op haar lip bijt, hem niet verbetert (Peter Jan, het is Rialto en trouwens, je trui zit binnenstebuiten), maar de uitnodiging glimlachend aanneemt. Een herinnering in een gouden lijstje…

’s Avonds zat de trui weer goed. Peter Jan had zijn zenuwen in bedwang en tijdens de korte treinreis bleek hij aangenaam gezelschap. Ze spraken af, dat ze ‘later-als-ze-groot-waren’ allebei een Saab zouden kopen. Een bruine. En dat ze daar flink in zouden gaan scheuren. Maar eerst zijn opleiding afronden. Carrière maken.
Het werd geen kleffe avond. Het was een interessante film en bij een drankje praatten ze nog wat na. Zonder dat het was uitgesproken begreep hij ook wel dat er niet meer in zat dan zo af en toe een gezellige avond. Film en een glas wijn. Dansen bij Zorba de Boeddha. Zo was het goed en zo bleef het leuk.

Op de crematie van Nel, jaren later, was PJ er met zijn gezin: een wat oudere vrouw (wat te verwachten was) en twee mooie mensenkinderen, zoals zijn moeder ze steevast noemde. En nee, hij reed geen Saab.

Ze lepelt het restje melk op en staart uit het raam. Nu Nel er niet meer is, is ze haar zoon ook uit het oog verloren. Een kop koffie lang was het haar vergund te mijmeren over die merkwaardige vervlogen jaren.
En ook al rijdt ze er zelf geen, toch voerde een oude bruine Saab haar even terug in de tijd.

Brief aan mijn moeder

Mam, in stilte feliciteer ik je vandaag. Stel je toch eens voor! Dat je nog leefde! Dan zou je nu 101 jaar geworden zijn. Dat had je misschien wel gewild, maar dan in goeden doen. Oud worden was al niet je favoriete bezigheid, dus nog grijzer, nog meer rimpels, nog minder goed zien, nee, dat was voor jou geen optie geweest.
Die laatste anderhalf jaar van je leven was wat dat betreft helemaal geen pretje, na die eerste hersenbloeding, doordat je slechter liep, moeite had met het gebruiken van je rechterhand, sneller moe was, vergeetachtig werd. Ach, we begrepen allemaal maar al te goed dat het heel moeilijk voor je was. En je wist het waarschijnlijk zelf wel, je zou geen honderd-en-een worden. Zelfs geen negentig. Maar bijna vijfentachtig is een mooie, respectabele leeftijd.

Wat vond ik het moeilijk je te zien vechten, in jouw laatste uur op die winterse ochtend in februari. En ja, het spijt me, maar ik ben even weggelopen. Ik kon het niet aanzien. Jij, die sterke vrouw, die nooit iets mankeerde – althans, je liet het waarschijnlijk niet merken – die altijd gewoon doorging, altijd bezig was, altijd bezig moest zijn, snel-snel. Maar je hebt vast wel gemerkt dat ik weer terug kwam. En dat ik erbij was toen het opeens heel stil werd, daar in dat ziekenhuisbed.

Ze zeggen dat, wanneer je dood gaat, je hele leven aan je voorbij trekt. Kan zijn. Maar terwijl jij lag te sterven, trok mijn hele leven met jou aan mij voorbij. En werd ik me van jouw intense zorgzaamheid bewust, die ik nu voorgoed zou gaan missen. Zoals wij alles zouden we gaan missen.

Wat hebben wij toch geboft met zo’n moeder. Moeder geworden in de moeilijke jaren na de oorlog. In die tijd koos je daar niet voor, het gebeurde. Je moest zien rond te komen met weinig geld, maar niemand zal het aan ons hebben gemerkt. Jij wist van niets iets te maken. Letterlijk en figuurlijk. Oude truien werden uitgehaald en je breide er voor ons nieuwe leuke kindertruien van. Jassen werden gekeerd, zodat er weer jasjes voor ons van konden worden gemaakt. Zuinigheid met vlijt… We aten gezond: bij jou stond het eten niet uren te pruttelen. En het huis was altijd schoon. Reinheid, rust en regelmaat. Jij leerde dit van je ouders, op school, in de praktijk en wij kregen dit motto, onbewust, met de paplepel ingegeven.

Ja, zul je zeggen, nu weet ik het wel. Tijdens de uitvaartdienst kwam dit ook al allemaal ter sprake. Over de doden niets dan goeds. Vertel eens iets nieuws. Waar blijven de negatieve kanten? Is er niet iets te vertellen dat ik nog niet weet?
Ja! Daarom, mam, schrijf ik je nu ook. Nee, ik ga het niet over de negatieve dingen hebben, je vervelende eigenaardigheidjes. Waarom zou ik. Het heeft geen zin; er verandert niets door. Ook niet mijn warme gevoel voor jou.
Wel wil ik je zeggen dat ik je waarschijnlijk te kort heb gedaan. Heb ik je goed genoeg gezien? Heb ik je goed genoeg begrepen? Heb ik genoeg van je gehouden? Ik ben bang dat ik hopeloos tekort ben geschoten. Excuses genoeg, maar hoe moet ik dat nu nog rechtzetten? Lezen jullie daar boven ook? Dat hoop ik maar!

Als ik mijn kleindochter zie lachen dan zie ik jou. Jij kon van zoveel zaken de humor inzien, als je hoofd vrij was. En dan schaterde je net zo als zij dat kan. En weet je nog dat je eens vertelde dat een klasgenootje van jou zei: “Wat lach jij, maid, ik ken so in je keel kaike!” Dat platte taaltje, dat vond je geweldig om na te doen. Maar wij spraken ABN. Laat dat gezegd zijn.
Je was een kei in het onthouden van opvallende uitspraken van anderen om die, als het zo uitkwam, te gebruiken. Nadat ik jou het liefdesbriefje van mijn allereerste vriendje had laten lezen, viste jij daar een zinnetje uit dat later in allerlei situaties van pas kwam. Mocht ik kiezen wat we zouden eten bijvoorbeeld, dan was het: “De keus is geheel aan jou.” Dat was leuk; dan wisten we allebei waar het over ging. Goede herinneringen!

Je was over het algemeen een vrolijke vrouw, maar ik weet dat er ook verdriet aan jou kleefde. En dat schrijf ik met opzet zo op. Zo voelde het. Het verdriet was er, maar het overspoelde je niet helemaal. Je bleef altijd overeind. Slechts een keer heb ik je zien huilen van diep verdriet. Was dat toen je die miskraam had gehad?

Ik had je veel beter willen kennen, denk ik af en toe. Maar het is misschien wel het lot van ouders en kinderen dat dat niet zo is, dat je elkaar maar voor een deel echt kent. Of is dit soms specifiek iets van moeders en dochters? En weten we niet alles omdat we ons hele leven bezig zijn om van elkaar los te komen? Hebben we het daar zo druk mee, dat we alle gevoelens, alle eigenaardigheden van de ander er niet bij kunnen hebben? Of dat niet willen? De handen vol aan onszelf?

Jij zou hier ook weer nuchter op antwoorden dat het ook gewoon geen zin heeft om zo diep te graven. We hebben van elkaar gehouden, jij van mij en ik van jou. En zo hoort het ook en dat is misschien wel genoeg. Misschien. Ik twijfel nog, zoals je merkt.

Rest me nog om je te zeggen dat ik veel van je heb geleerd. En dat ik dat nog steeds in de praktijk probeer te brengen, al lukt dat soms niet zo goed, omdat ik ook een kind van mijn vader ben. Dan weet jij genoeg!

Stel nu dat ze ook aan verjaardagen doen, daarboven. Dan hoop ik dat vandaag je stoel is versierd met heerlijk geurende lathyrus. En dat er een lekker glaasje wijn voor je klaarstaat en een gouden schaaltje met die kaaswafeltjes waar je zo dol op was.

Proost mam, op je verjaardag!

Verbroken betovering

001

Elke kerst komen ze weer even boven
De beelden van vroeger

De tafel versierd met takjes en rood lint
Krentenbrood met roomboter bij het ontbijt
Een sneeuwmankaars op een schoteltje
Naast ons kinderbord

Een bijzondere kerstdienst
Het kindje Jezus was geboren
Je geloofde het niet – je wist het zeker
Je hoorde zelfs de engelen zingen
En zag de herders aanbidden in de stal

’s Middags de kerstboomkaarsjes aan
Een emmer water in de buurt
Genoeg geoefend om de kerstliedjes
Op de blokfluit te kunnen spelen
Iedereen zong
Moeder las het kerstverhaal

Thee en een chocoladekransje met musket
Wat mijn broer aan wapens deed denken
Maar bij ons heerste vrede
We keken naar de kaarsjes
Die mochten opbranden tot het metalen knijpertje
Spannend als een takje knetterend schroeide
Dat is hars, zeiden wij en voelden ons kenners

Tijd voor het kerstdiner
Soep, een hoofdgerecht en ook nog een toetje
Mijn vader knipte de touwtjes door
En sneed de rollade
Nadat hij het grote mes had aangezet

Opblijven, een spelletje pim-pam-pet
En weten dat het de volgende dag
Nog steeds niet helemaal
Voorbij zou zijn

Wel anders
De betovering verbroken
Het uitgeholde restje sneeuwman
Als bewijs van de vergankelijkheid

Maar daarvan was je je nog niet bewust
Ook niet van het feit
Dat de herinnering voor altijd was geplant

Betrapt

DSC00136

Het is zo’n dag om naar een oud huis te gaan
Aan een rustig pleintje aan de rand van de stad
Waar geen kinderen meer spelen
Doodleuk omdat ze er niet meer wonen
Een oude buurt met alleen nog oude mensen

En dat je weet
Dat er twee mensen zitten voor het raam
Zogenaamd verdiept in krant en boek
En dat zij bij elk geluid van buiten
Hoopvol opkijken en glimlachen naar elkaar
Betrapt, allebei

Dat je dat weet, terwijl je de laatste
Bochten neemt

En dat er dan een frisse groene plant
In de vensterbank staat
En het Chinese beeldje

En dat je weet dat ze direct naar de voordeur komen
Open doen
En vragen
Heb je een goede reis gehad?

En dat je dan zegt
Ja het ging sneller dan anders
Geen file

En dat je denkt tijdens de koffie
Kon dit maar duren
Was ik maar weer kind
Stond mijn bed hier nog maar

Zo’n dag

Zingen op de Zaan

DSC09508

Eind van de middag
Op weg naar huis
De Zaan grijs en rustig stromend
– Weerspiegelende wolken –
Aan mijn linkerhand

Een schip meert af
Een tweede komt langszij

Pok pok pok
De alles vermalende schroef
Brengt een vissige lucht omhoog
Die zich mengt met de geur van diesel

De weidsheid van het landschap
Molens aan de einder
Gebakken uitjes, een pilsje aan dek

De schipper wijdbeens
Pet over de ogen, pijp in de mond
Uit de kajuit klinken vrolijke klanken
Door het water gedempt
De wereld lijkt klein

Die herinnering
Kabbelend water tegen de romp
Verstilde geluiden
De kinderen spelend in het vooronder
Ik kook macaroni met blokjes smac
En geraspte kaas
Komkommer voor de vitaminen

Nevel over het water
De zon gaat langzaam onder
Morgen is er weer een dag

Faith

De beste psychologen
Zijn mijn dochters
Je moet er maar doorheen
Zeggen zij
Als ik een bepaalde popster
Te erg vind om aan te horen
Anders lig je
Over twintig jaar
Bij de psychiater
Om het alsnog door te maken
En ze draaien
Voor mijn bestwil
De volumeknop
Nog wat verder open

De aanleiding
Voor het schrijven
Van bovenstaande regels
Nu ruim twintig jaar geleden
Was de muziek die ik
Kortgeleden weer hoorde
Op de radio

Zoete herinnering
En een lichte pijn
Om de vervlogen jaren

Het laatste woord

Heel goed herinner ik mij het huisje, vlak bij de Rijn, waar mijn opa en oma van vaders kant woonden. De speciale geur die er hing kan ik nog oproepen: het was de geur van warmte en welkom. De tafel met het donkerbruine leerachtige kleed, midden in de kamer. Opa’s stoel, bij het raam. Het kolenkacheltje. Het boekenkastje aan de muur met het gordijntje ervoor, waarin de bijbel en de gezangboeken stonden. Het keukentje met alleen een koude kraan. De slaapkamertjes boven.

DSC00784

Achter het huis was een grote tuin. Groter dan de oppervlakte van het huis. Mijn opa had er zijn moestuin. Een aardappelveldje. Snijbonen groeiden langs staken omhoog. Het duidelijkst in mijn herinnering zijn de aardbeibedden. De lekkerste aardbeien groeiden er, diep donkerrood en ze geurden je tegemoet. Zo zie je ze tegenwoordig niet meer. Je mocht er je boterham dik mee beleggen. Goudsbloemen bloeiden er volop. De geur, die aan je vingers blijft hangen wanneer je een boeketje voor oma hebt geplukt; heerlijk vond ik die – en nog steeds. En de zoete geur van de Jugendstilbloem bij uitstek, de Oost-Indische kers, zal mijn hele leven met me mee gaan. In oma’s gedeelte van de tuin stond een rek, waarop de kleden werden geklopt. En er was ‘de bleek’, het grasveldje waar de natte lakens in de zon werden gelegd. Herinneringen aan warme zomers. De verjaardag van oma, de geur van zelfgebakken stroopwafels. Hoewel zuinigheid troef was, werden die wel met roomboter gebakken. En voor dezelfde gelegenheid, de geur van zelfgekookte borstplaat.

Goede herinneringen worden opgeroepen door een geur; hebben daar een verbinding mee. De enige vervelende herinnering die ik aan deze bezoekjes heb, niet.

Na het middageten las opa uit de bijbel. Altijd. Ook als wij met veel nichtjes en neefjes aan tafel zaten. Vaak begrepen wij er niet veel van en was het moeilijk om niet af te dwalen. Toch moest je zorgen dat je erbij bleef. Na het lezen keek opa de kring rond, liet zijn blik op iemand rusten en zei: “Het laatste woord.” De spanning die je voelde, de opluchting als het gelukt was om het woord te herhalen, de blijdschap om opa’s knikje; geurloze herinnering.

DSC06536

Niemand zal ooit weten, wat opa’s laatste woord was. Na een kerkdienst liep hij naar huis. Veel auto’s reden er nog niet, begin jaren zestig. Hij heeft die ene auto niet gezien. Blinde vlek, zei de dokter. Dat vonden wij spannend klinken. Maar wat hadden wij die middag graag het laatste woord van de Bijbeltekst herhaald.

De schoonheid van een klein gebrek

Sommige dingen moeten perfect zijn, onbeschadigd en gaaf. Maar soms voegt een kleine oneffenheid juist iets toe en krijgt het voorwerp meer waarde.De koffie is gezet. Er staat een versgebakken appeltaart te dampen op het aanrecht in de keuken. Ik pak een schoteltje uit de kast. Zo eentje van Chinees porselein met ingebakken rijstkorrels en blauwe schilderingen langs de rand. Die rand, daar gaat het om. Er zijn twee scherfjes af. Was het bordje gaaf geweest, dan had ik er een stukje taart opgelegd en meer niet. Nu verricht ik die handeling ook, maar er gebeurt iets meer. Terwijl ik het bordje op tafel zet, gaat mijn blik naar de beschadigde rand. Ooit stond het bij mijn ouders in de kast. Het was met zorg uitgezocht door mijn moeder; zij hield van bijzondere en mooie dingen. En ze was er heel zuinig op. En nu is toch dat bordje, waarop zij ’s avonds voor vader en haarzelf een appeltje schilde, beschadigd geraakt.

Na het eerste herseninfarct zag ze slecht en had zij niet veel kracht meer. Toch wilde ze alles nog zelf blijven doen. Ik was er niet bij, maar ik kan me zo voorstellen dat ze het bordje ’s avonds uit de kast pakte en het heeft laten vallen, met appeltjes en al. Dat er stukjes afgesprongen waren, heeft zij niet goed kunnen zien, anders zou ze het hebben weggegooid.

Zo mijmer ik, terwijl ik de appeltaart langzaam opeet. Het beschadigde bordje brengt mij weer even in contact met mijn moeder. De herinnering aan haar ervaar ik als een kostbaar geschenk. De taart is op, de droom vervliegt. Ik schenk nog een kop koffie in en spoel het bordje voorzichtig af.

Corrie van der Sterre4 augustus 1918 - 9 februari 2003
                    Corrie van der Sterre
           4 augustus 1918 – 9 februari 2003

Een oude vriendin

In de jaren vijftig woonden wij in Den Haag. In een van de naoorlogse nieuwbouwwijken. Deze wijken trokken uiteraard veel jonge gezinnen. Zo leerden wij veel kinderen kennen en mijn ouders veel gelijkgestemde volwassenen. De oorlog was voorbij. Er moest gewerkt worden; iedereen begon met goede moed aan een nieuw bestaan. Er was weer toekomst.

Wij speelden veel buiten. Er was genoeg ruimte, er was weinig verkeer en als de werklui naar huis waren, kon je heerlijk in de bouw rondscharrelen. Er waren “landjes”, waar het flink drassig kon zijn, zodat je laarzen overliepen. Er groeiden al snel wilgen, waar je in kon klimmen. We bouwden hutten, zochten rupsen en waterslakken.

images

De volwassenen wisten niet wat we uitspookten, al zullen ze wel een vermoeden hebben gehad, wanneer we moe en onder de modder thuiskwamen. Het was natuurlijk erg onschuldig allemaal, maar wij hadden het idee dat we de wereld ontdekten. Dat we grote geheimen hadden. Dat alles voor de eerste keer gebeurde, wat in zekere zin ook zo was.

Ik ben wel eens benieuwd hoe het iedereen is vergaan, die vriendjes en vriendinnetjes van weleer. We stonden aan het begin van ons leven en zijn uiteindelijk alle kanten opgegaan.

Wij op onze beurt wisten nauwelijks waar de volwassenen zich mee bezig hielden. Ook zij ontdekten de wereld, hun nieuwe wereld. Mijn ouders kwamen uit een dorp en ze moesten acclimatiseren in de grote stad. Het ging ze goed af. Al snel bouwden zij een vriendenkring op. Dat ze lid waren van de kerk was daarbij een prettige bijkomstigheid. Zij bespraken zaken met elkaar waar wij geen weet van hadden. Zo gaat het en dat is ook goed.

Maar nu ben ik benieuwd naar hoe het leven van onze ouders in die tijd was. Waar hielden ze zich mee bezig? Waar spraken zij over? Wat was belangrijk voor hen? Wat was essentieel? Wat verschafte hen vreugde, wat veroorzaakte verdriet? Welke plannen hadden ze?

We verhuisden een aantal keer, maar de goede vriendschappen van mijn ouders bleven intact.
Toen mijn moeder overleed kwam een van de vroegere vriendinnen naar de crematie. Wij spraken elkaar kort, maar het was een warm gesprek. Ze woonde nog steeds in Den Haag. Niet ver van de plaats waar wij in de jaren vijftig woonden. Een goed verzorgde dame van tegen de tachtig. Weduwe inmiddels.

Nadat mijn vader was overleden kwam zij weer, zoals het goede vrienden betaamt. We spraken af, dat we contact met elkaar zouden opnemen. Dat deden we echt. We bellen elkaar nu zelfs regelmatig. Sturen elkaar kunstkaarten. Raden elkaar boeken aan. En we ontmoeten elkaar. Het mooie is, dat we na een museumbezoek of een concert aan de praat raken over die Haagse tijd. Ik kom zaken aan de weet, die vaag waren, of waar ik alleen maar naar kon gissen, maar die voor de herinnering aan mijn ouders grote waarde hebben.

Door de bijzondere gesprekken met haar, gaan mijn ouders voor mij weer een beetje leven. En voor haar herleeft “die goede oude tijd”.