Wat is het toch
Dat ons doet smelten voor sneeuw
Het is een koud goedje
Maakt de wegen spekglad
Dooi geeft blubberzooi
Door wind opgejaagde vlokken
Belemmeren het zicht
Zouden wij dag in dag uit
Met sneeuw moeten leven
Wij hadden er geen woorden voor
Toch is het maar zelden
Dat er een goed dik knerpend wit pak
Over het land wordt gevlokt
Je moet er wel van houden
Zo niet van de koude witheid
Dan toch van de
Door tientallen vogelvoetjes
Omgewoelde sneeuw
Bij de zojuist gevulde voerbak
Of van de alpinootjes
Waarmee de skeletjes van de hemelsleutel
Troostend worden getooid
En als inspiratie
Voor een wintergedicht
Is die zogenaamde witte wereld
Eveneens niet te versmaden