Over een aalscholver, Järvi en een kale paukenist.

DSC00155

Het is koud. Maar ik koester me aan warme herinneringen. Twee weken geleden bezochten de ‘oude’ vriendin en ik het jubileumconcert van het Residentie Orkest in de Anton Philipszaal in Den Haag.

Om half tien is het nog heerlijk rustig op de weg. De zon schijnt zo fel dat de zonnebril geen overbodige luxe is. De radio zachtjes aan, rustige zondagochtendmuziek, de aangename stem van de presentator. Wat zou er nu nog fout kunnen gaan? Niets, natuurlijk. Integendeel: het wordt steeds beter. De karakteristieke geur van kerosine dringt de auto binnen: Schiphol. Ik duik de tunnel in en wanneer ik er weer uitkom, zie ik het: enorme zwermen spreeuwen trekken zich niets aan van de activiteiten op deze internationale luchthaven en zwenken zo sierlijk in grote formaties rond dat het een lieve lust is. Het kan niet anders dan dat deze dieren daar plezier aan beleven. Net zo goed als ik het heerlijk vind om naar die vloeiende bewegingen te kijken. Met de blik op de weg zie ik het vanuit mijn ooghoeken gebeuren: op en neer, naar links, naar rechts. Als een soort van eerbetoon aan het volle, vrije leven. Maar, opletten nu. Het hoofd erbij houden. Deze observaties kunnen leiden tot poëtische ontboezemingen. Dat kan nu niet. Later misschien.

Vliegtuigstrepen in de helderblauwe lucht: God heeft blijkbaar zin in een spelletje boter-kaas-en-eieren. Maar wie durft het tegen deze grootheid, die ze sowieso allemaal op een rijtje heeft, op te nemen?

Zo geleidelijk aan begint een waar gevoel van euforie zich van mij meester te maken. Een gevoel dat in de loop van de dag steeds weer de kop zal opsteken. Oh, daar zit een aalscholver op een lantaarnpaal. Met de vleugels breed uitgespreid, de kop achterover koestert hij zich verzaligd in de zonnewarmte. Alsof hij weet dat dit voorlopig wel eens de laatste aangename stralen kunnen zijn. Weer vermaan ik mezelf: wis die tranen van ontroering als de donder uit je ogen. Geen tijd voor sentimenteel gedoe. Slikken en over tot de orde van de dag. Neem de juiste afslag!

Na zoveel ritten naar de Hofstad onder de wielen weet ik de weg nu natuurlijk wel te vinden zonder de hulp van Bram. Steeds maar links aanhoudend (ja, ik hoor hem in gedachten nog wel aanwijzingen geven) ben ik uiteindelijk zo ver dat ik afslag Wateringen neem en nu richting Den Haag rijd. Zonder kleerscheuren arriveer ik op de gewenste bestemming. Tramrails in het wegdek zijn niet mijn favoriet.

Een warm weerzien, koffie, banketstaaf, een broodje. Binnen tien minuten zijn we, zoals gewoonlijk, in een geanimeerd filosofisch gesprek gewikkeld. Een ritje met de tram en dan gearmd -de rollator blijft thuis- naar de Anton Philipszaal. De bestelde kaartjes afhalen, betalen, jassen afgeven, nummertje opbergen. De uitleg over de uit te voeren stukken is nog bezig; hiervoor schreven we niet in, dus we lopen richting zaal. O, nee! Vriendin rommelt in haar tas. Waar zijn die kaartjes nou? Kwijt! Welke stoel, welke rij? We gokken: daar, op rij twee, orkestring, zijn twee plaatsen vrij. Iets met dertig weet ze. Hier zou het kunnen zijn. Dan doorzoekt ze, op onze vermeende plaatsen, eens even rustig haar tas. En ja hoor, geen probleem en goed gegokt: de kaartjes zitten tussen het hoesje van haar smartphone. Ons lachsalvo wordt gelukkig gedempt door het vol overgave stemmende orkest. We trekken een strak gezicht: ernst is geboden.

DSC00168

De dirigent, Neeme Järvi komt op: groot applaus voor deze coryfee. Hij heft zijn stokje und da geht’s los. Het eerste stuk is modern. Daarmee ben ik niet zo bekend. Hendrik Andriessen ken ik alleen maar van een straatnaam bij mij in de buurt, maar wat ik hier nu te horen krijg, Ricercare, bevalt me zeer.
Daarna worden we getrakteerd op Celloconcert in b, van Dvorác. Hij schreef het toen hij in New York woonde en hij zijn twijfels over de cello als solo-instrument opzij had gezet. Als ik naderhand in het programmaboekje een min of meer prozaïsche verhandeling lees, ben ik verbaasd. De muziek verklankt naar mijn gevoel heimwee, verlangen. Immens, heftig, groots. Ik zit op het puntje van mijn stoel. In golven komt het langs en over ons heen. Als een spreeuwenvlucht. We zien de weergaloze Noorse cellist, Truls Mørk, op de rug, maar aan die enigszins gekromde rug is te zien hoe intens hij bij deze muziek betrokken is. Hoe hij er volkomen in op gaat en ons zo deelgenoot maakt van datgene wat hij voelt, wat deze muziek bij hem teweegbrengt.

Je denkt: hier kan niets meer bij. Dit is zo mooi. Maar na de pauze luisteren we toch gewoon weer naar Symfonie nr. 5 van Sjostakovitsj. Eenendertig jaar was hij pas toen hij dit meesterwerk schreef. Hartstocht, melancholie, humor; Järvi weet ook deze compositie voor ons toehoorders bevattelijk te maken.
Wij zien hem in het gezicht. We zien hoe hij het orkest bespeelt. Het beeld van de aalscholver komt weer boven. Järvi koestert zich aan de warme klanken die hij mede voortbrengt door zijn betrokkenheid, zijn totale overgave aan de muziek. Door het met strenge doch liefdevolle hand leiden van het orkest. En steeds wanneer hij die hand op het hart legt, weet je het zeker: zijn hele ziel en zaligheid legt hij erin. En hij betrekt iedereen daarbij: zowel zichzelf, de musici als het publiek. Die wisselwerking is compleet, voelbaar, zichtbaar, hoorbaar.
Het uitbundige, minutenlange applaus is dik verdiend.

DSC00171

Ik ben blij dat vriendin het weer voor elkaar heeft gekregen om deze plaatsen te reserveren. Orkestring betekent er optimaal bij zijn. Meeleven met de dirigent en het orkest. Musici herkennen. Op de partituur kijken. De triangel zien, en juist daardoor ook echt die ene enkele ‘ping’ horen. De slagwerkers, die zich, slechts luttele minuten, in het zweet werken. De paukenist, die zich beheerst uitleeft. Heerlijk. Wanneer hij voor de zoveelste keer voorover buigt, het vel beroerend om te horen of zijn instrument gestemd moet worden, weet ik het zeker: waar dit orkest ook mag neerstrijken tijdens de verbouwing van hun onderkomen, ik zal het weten te vinden!

DSC00158-001