Een bord spaghetti bij de Bijenkorf

Het was een mooie dag. Nog wel koud, maar de zon deed haar best de aarde op te warmen. Bijna lente. Ze bekeek zichzelf in de spiegel: parelgrijs vest, zwarte broek. Het stond haar goed. Maar haar kledingkast puilde uit van de broeken en truien. Een leuke jurk, vrolijke kleuren, daar had ze behoefte aan.

De trein was op tijd. Drie haltes tot Amsterdam, ze was er zo. Ze liet zich meevoeren door de stroom mensen, die kennelijk hetzelfde doel hadden als zij. Na tien minuten lopen stapte ze de Bijenkorf binnen. De geur van parfum wolkte om haar heen: dit had ze al die wintermaanden gemist. Ze snoof diep. Doelgericht stapte ze op de unit af waar haar lievelingsgeur werd verkocht en wist zich de komende maanden weer voorzien.

Ze had geluk. Op de kledingafdeling hing er een jurk in haar maat. Een mooi, afkledend model. De soepele stof bedrukt met vrolijke bloemen. En, vooruit, ook nog een blouse en een zwierige, stijlvolle rok. Schoenen? Ze was hier nu toch. De eerste de beste lentedag kon ze zich vertonen.

Tevreden met deze aankopen liet ze zich door de roltrap naar boven voeren, naar het restaurant. Na een kop koffie besloot ze om ook maar even te lunchen. Ze koos spaghetti, met een rijke tomatensaus. Ze zocht een tafeltje bij het raam. Bestek! Hoe kon ze dat nu vergeten. Toen ze ermee terug kwam zat er tot haar verbijstering een man achter haar bord. Hij rolde de spaghetti verrassend behendig om zijn vork en at met smaak. Hoe durfde hij. Ze zou hem wel krijgen. Ze zette zich tegenover hem en nam steels een paar happen. Hij reageerde niet. Het bord was leeg. De man stond op en liep weg. Terwijl ze hem nakeek, zag ze op één van de tafeltjes verderop een bord spaghetti staan.