Een ouwe Saab

Ze zag de auto plotseling opdoemen in haar achteruitkijkspiegel. Hij voegde netjes in. Een bruine Saab, ouderwets model. Terwijl ze snel weer op de weg keek, moest ze zichzelf bekennen dat het haar een lichte schok had bezorgd. Het mijmeren kon een aanvang nemen.
De auto bleef rustig achter haar rijden. Dan maar even van de weg af, ze kende zichzelf. Ze zou voortdurend blijven opletten omdat ze wilde weten of ‘hij’ toevallig ook achter het stuur zat. Gevaarlijke situatie.

Bij het eerste het beste wegrestaurant reed ze de parkeerplaats op. De Lucht. Of er al niet genoeg herinneringen boven kwamen. Maar alles op zijn tijd. Ze gunde de Saab voorrang, zowel in haar gedachten als op de weg. Even nog hoopte ze dat hij ook de afslag zou nemen, omdat ‘hij’ haar herkend had. Maar nee, dat was onzin.

Hoe lang was het nu geleden dat de zoon van vriendin Nel haar op een zomerse zaterdagmiddag kwam uitnodigen om mee te gaan naar de film? Zeker dertig jaar, berekende zij snel. Dat zou betekenen dat Peter Jan nu ruim vijftig zou zijn. Destijds een intelligente jongeman die op oudere vrouwen viel. Zij was toen twee keer zo oud als hij. Toch best heel stoer dat hij dat voorstel deed.

“Koffie, dame?” Ze bestelde een cappuccino aan de balie, rekende af en even later zat ze peinzend aan een tafeltje bij het raam.

Charmant was hij wel, onderhoudend ook, maar zij viel niet op jongere mannen. Wel vond ze het leuk om een goede film te zien. De kinderen waren bij hun vader, dus wat lette haar, ze kon makkelijk een avond weg.

Ze duwde het suikerklontje onder het schuim en begon traag te roeren. Ze kon de chaos die nu in haar hoofd ontstond absoluut niet gebruiken. Ze moest nog een heel stuk rijden. Alert blijven, dus.

…Ze ziet het tafereel nog duidelijk voor zich. Zij, in de middagzon in de kleine tuin aan het water, lezend in – uiteraard – een of ander spiritueel boek. Peter Jan die via het steegje aan komt slenteren, in de stoel tegenover haar neerploft en haar licht geamuseerd aankijkt. Zijn vlotte koetjes-en-kalfjes-babbel, die niet kan verhullen dat hij nerveus is. De donkerrode trui die hij binnenste buiten aanheeft. En het hoge woord dat er wat stotterend en verdraaid uit komt: ”Vind je het leuk om vanavond samen naar de film te gaan? In Amsterdam? In Raltio draait Kaos. Die moet heel goed zijn, volgens mijn moeder.” Hoe ze op haar lip bijt, hem niet verbetert (Peter Jan, het is Rialto en trouwens, je trui zit binnenstebuiten), maar de uitnodiging glimlachend aanneemt. Een herinnering in een gouden lijstje…

’s Avonds zat de trui weer goed. Peter Jan had zijn zenuwen in bedwang en tijdens de korte treinreis bleek hij aangenaam gezelschap. Ze spraken af, dat ze ‘later-als-ze-groot-waren’ allebei een Saab zouden kopen. Een bruine. En dat ze daar flink in zouden gaan scheuren. Maar eerst zijn opleiding afronden. Carrière maken.
Het werd geen kleffe avond. Het was een interessante film en bij een drankje praatten ze nog wat na. Zonder dat het was uitgesproken begreep hij ook wel dat er niet meer in zat dan zo af en toe een gezellige avond. Film en een glas wijn. Dansen bij Zorba de Boeddha. Zo was het goed en zo bleef het leuk.

Op de crematie van Nel, jaren later, was PJ er met zijn gezin: een wat oudere vrouw (wat te verwachten was) en twee mooie mensenkinderen, zoals zijn moeder ze steevast noemde. En nee, hij reed geen Saab.

Ze lepelt het restje melk op en staart uit het raam. Nu Nel er niet meer is, is ze haar zoon ook uit het oog verloren. Een kop koffie lang was het haar vergund te mijmeren over die merkwaardige vervlogen jaren.
En ook al rijdt ze er zelf geen, toch voerde een oude bruine Saab haar even terug in de tijd.

Het Paleis

jurk

“Mijn Els heb wel tweehonderd jurken.” De kleine man keek de kring rond. “Tweehonderd”, herhaalde hij. Hij wist dat hij indruk maakte op de mannen die om de tafel zaten. ‘Het Paleis’, werd het kleine café genoemd. De uitbater heette Bernhard. Vandaar. De bestelde drankjes werden op tafel gezet. “Ook tweedehands hoor, niet allemaal nieuw, natuurlijk. Maar wel tweehonderd.” Even bleef het stil. Ze hadden dit vaker gehoord. Toch werd er gereageerd. “Waar láát ze die dingen dan, Kees? En wanneer draagt ze ze? Verkleedt ze zich soms drie keer per dag?” Willem keek Kees vanonder zijn dikke wenkbrauwen uitdagend aan en nam een grote slok van zijn biertje. Maar Kees liet zich niet gek maken. “Dat kennen jullie niet zeggen, hè? Dat jullie wijven zoveel kleding hebben.” “Hou het netjes, Kees”, zei Ed, “ik heb een vrouw en geen wijf.” Kees snoof. Hij nipte aan zijn colaatje. Geen alcohol voor hem. Net zo min als je hem ooit zou zien roken.

Bob zoog de brand in een goeie sigaar. Deze donderdagmiddagen zou hij voor geen goud willen missen. “Mannen, laten we nou geen ruzie maken. Toen ik nog bij de krant werkte, was er een knul en die….” Ook dit hadden ze al vaker gehoord. Categorie sterke verhalen. “Hè ja, Bob”, zei Kees gemelijk, “vertel eens. Dit kennen we nog niet.” Bob deed of hij het niet hoorde en stak van wal. Voor de zoveelste keer vertelde hij in geuren en kleuren over zijn verzoenende actie.

Zo had iedereen zijn verhaal. De een na de ander voerde het hoogste woord. Ze konden het nauwelijks opbrengen om naar elkaar te luisteren. Vertellen wilden ze, zolang het nog kon; ze waren de jongsten niet meer. Ieder op zijn eigen stokpaardje, dat wild maar volhardend werd bereden.

De deur ging open. Els maakte haar entree. In een zwierige Spaanse jurk stak ze enorm af bij de mannen in hun gewone kloffie. Kees glom van trots.
Met open mond keken de mannen naar de bevallige verschijning. Ze kenden haar wel, natuurlijk, maar toch zorgde ze elke week weer voor een verrassing. Een prachtige jurk, een van de tweehonderd, werd hier geshowd. Ze zag er fantastisch uit. Zij had nog een taille. Die hadden de meesten bij hun eigen vrouwen geleidelijk aan zien verdwijnen. Haar donkere haar – geverfd, wisten ze allemaal, maar toch – omkranste een gezicht dat weinig rimpels vertoonde. Goed geconserveerd, zo heette dat toch? Hun fantasie deed de rest.

Els schoof een stoel bij en bestelde een glas witte wijn. Ze zag Kees wel kijken, maar nu zou hij er niets van zeggen. Elke keer ging het op dezelfde manier. Ze speelde het spel, net als de mannen.
Thuis liet ze Kees in de waan, maar hier zag iedereen, elke donderdag weer, dat zij, ondanks al die jurken, toch wel degelijk de broek aanhad.

Boerenkool met een staartje

20160224_182340

“Wat is dit?”, vroeg oom Edward met een vies gezicht terwijl hij met zijn wijsvinger priemend op zijn bord wees. “Wat moet dit groene spul voorstellen? Boerenkool soms?” Emma keek strak naar haar bord, waarop hetzelfde lag. Ze voelde dat ze een vuurrood hoofd kreeg. Het koude zweet brak haar uit. ’t Liefst was ze nu opgelost, onzichtbaar geworden voor die blonde man aan het hoofd van de tafel. Hij had net de worst in stukken gesneden: de helft voor hem, de andere helft in drieën gedeeld voor tante Jo, hun dochtertje Yvonne en voor haar. Vreemd, had ze nog gedacht, hij is toch wiskundige? Waarom dan die onlogische verdeling? Maar natuurlijk had ze niets gezegd.

Ze logeerde deze vakantie een paar dagen bij haar oom en tante, ver van huis, in het stadje V. Tante Jo was een zus van haar moeder en een schat van een vrouw. Ze was een beetje krom, door een vergroeiing, en daardoor ook wat klein van stuk zodat ze haar recht in de ogen kon kijken. Een tweede opvallend kenmerk van tante was dat ze sliste. Vaak zag je haar tong, die te groot leek voor de kleine mond, bijna dubbelslaan voor hij zich in de juiste stand manoeuvreerde om een woord te vormen. Aan het eind van een zin nam de tong een hele hap lucht mee naar binnen, begeleid door een zachte sisklank. Hoewel het hele proces haar danig fascineerde, zorgde ze er altijd voor dat ze tante niet te opvallend aanstaarde.

“Emma”, had tante na het ontbijt gevraagd, “wil jij voor mij een boodschap doen? Oom Edward wil graag boerenkool eten, tussen de middag. Ga jij voor mij even naar de groenteboer. Het is niet ver. Deze straat uit, dan linksaf en direct weer rechts. Hier heb je geld.”

Ze had haar nieuwe bruine jas aangetrokken en met haar crèmekleurige muts goed over haar oren getrokken was ze de deur uitgegaan. Makkelijk te vinden, inderdaad. “Zo meidje, wat zal het wezen?” “Eh, boerenkool.” Wat gek dat tante niet had gezegd hoeveel ze moest halen, bedacht ze ineens. Ze zou nu wel een figuur slaan. “Voor hoeveel personen? Diepvries of vers?” Echt, ze had geen idee. Haar hersens draaiden op volle toeren. “Diepvries scheelt een hoop werk. Je hoeft niet te wassen en te snijden.” Ze dacht aan tante Jo. Die had het enorm druk met Yvonne en de baby. “Diepvries maar”, zei ze snel, “voor vier personen.” Tegelijk wist ze dat ze de verkeerde keuze had gemaakt. Maar ze liet het zo. De hele weg terug probeerde ze te bedenken wat er zou gaan gebeuren. Tante Jo was niet het probleem, maar oom Edward zou stennis schoppen, dat wist ze nu al. Ze was misselijk. Het pak boerenkool woog enorm zwaar.

“O, heb je diepvries meegebracht? Nou ja, het zal ook wel smaken, niet?” Tante was druk bezig in de keuken. De kippensoep stond te pruttelen op het petroleumstel. De vanillepudding stond in de groene visvorm af te koelen voor het half geopende raam. Drie gangen, daar stond oom Edward op. Het geluid van scheurend karton deed haar beseffen dat het nu definitief te laat was om nog iets te veranderen; het blok boerenkool gleed bovenop de aardappels in de grote emaillen pan. Deksel erop en over een half uurtje zou je niet meer kunnen zien dat er geen echte plant in de pan was gegaan. Ze voelde zich er niet gerust op.

De logeerpartij had haar vooral leuk geleken, omdat er twee nichtjes waren. Yvonne van drie jaar en baby Jeannette, van vijf maanden. Ze was gek op kleine kinderen.
Wel moest ze de aanwezigheid van oom Edward op de koop toe nemen. Ze wist nooit goed wat ze aan hem had. In de familie werd er met bewondering over hem gesproken: hij was dan toch maar hoogleraar aan de VU geworden. Én hij sprak vloeiend Frans. Maar hij deed altijd een beetje uit de hoogte. De familieleden die niet in de gelegenheid waren geweest om te studeren, zoals haar vader, werden met de nek aangekeken. Arrogant. Ze kende dat woord nog maar kort. Maar ze wist precies wat het betekende, nu ze oom Edward meemaakte.

Ze mocht de tafel dekken. Er waren nog kerstservetten. Ze vouwde ze dubbel in driehoeken, stak daarna de punten in elkaar en zette ze rechtop op bij de borden. Het zag er leuk uit, maar bij het bord van oom Edward legde ze op verzoek van tante Jo ook een linnen servet. Hij hield niet zo van die papieren vodjes. Het zilveren bestek legde ze precies neer hoe het hoorde. De messen met de snijkant naar het bord gericht en keurig op de messenlegger. De vorken links van het bord, de dessertlepels erboven. De soeplepels kaarsrecht naast de messen.
Na de kippensoep bracht tante de schaal boerenkool binnen, de worst in het midden erbovenop. Het rook heerlijk. Niet van echt te onderscheiden, dacht ze, gerustgesteld. Maar ze zag plotseling de argwaan in oom Edwards ogen. Hij sperde zijn neusgaten wijd open.

“Dit is diepvriesboerenkool!”, schreeuwde hij opeens luid. De kleine Yvonne barstte boven haar schattige kinderbordje in huilen uit. Oom pakte zijn bord op om het tegen de muur te smijten. “Ed!”, riep tante Jo, “dat doe je niet! Niet waar de kinderen bij zijn!” Hij vloekte luid en verdween naar de studeerkamer waarvan hij de deur met kracht dichtsmeet.

“Ach”, zei tante, “zo is hij nu eenmaal, Emma. Driftig. Als hij niet hetzelfde eten krijgt als bij zijn moeder thuis is het helemaal fout. Dan maar geen toetje ook. Nou kind, eet maar lekker. We laten ons hierdoor niet uit het veld slaan. Jij kon het ook niet weten. Ik had het je moeten zeggen. Eten jullie altijd diepvries?” Emma schudde haar hoofd. Natuurlijk niet, zo was haar moeder helemaal niet, maar ze dacht… Ach, ze wist niet meer wat ze dacht. Tante zette de glanzende vork in de groene smurrie en begon smakelijk te eten. Ook Yvonne at haar bordje leeg. Maar elke keer als Emma een hap naar haar mond bracht, begon ze te kokhalzen. Waarom had ze toch de verkeerde keuze gemaakt? Terwijl ze het eigenlijk wel wist? In dergelijke precaire situaties gebeurde het wel vaker, dat ze precies het verkeerde koos of het verkeerde antwoord gaf. Terwijl ze iets zei, wist ze al dat het verkeerd was. Maar ze had ook het gevoel dat ze niet meer terug kon. Zo vreemd. Net of ze naast zichzelf stond en een ander het woord deed. Het verkeerde woord.

Na twee dagen was de beproeving voorbij. Ze was blij dat haar vader haar kwam halen. Oom Edward deed plotseling aardig. “Het was zo leuk om je dochter te logeren te hebben, Gerard. Je kunt haar om een boodschap sturen”, zei hij met een knipoog. “En ze was zo lief……eh, met de kinderen….. Wat mij betreft mag ze best nog eens een paar nachtjes komen logeren”, voegde hij er met een veelbetekenende blik naar haar aan toe.

Ze rende naar de wc en boog zich over de met bloemen gedecoreerde pot. Logeren bij oom Edward, dat nooit meer!

Gestrikt

20151230_105017Ze zette zich behoedzaam op een plaats bij het raam. Het was niet vol in de coupé. Met haar handtas op schoot zwaaide ze naar de man op het perron. Hij lachte en gebaarde dat ze even moest bellen als ze thuis was. Ze knikte. Het verwarde gevoel dat haar al de hele dag plaagde, verdween maar niet. Eigenlijk werd het steeds sterker. Het fluitje klonk, de trein zette zich in beweging. Ze zwaaide nog een keer. Voor het laatst? Ze wist het niet. Ze moest eens geducht bij zichzelf te rade gaan hoe ze dit aan zou pakken.

Goed, hij was weduwnaar en haar man was al jaren geleden gestorven. Wat dat betreft was er geen vuiltje aan de lucht. Maar toch. Ze had zich neergelegd bij een leven alleen. Ze zuchtte diep en maakte haar handtasje open. In het zijvakje, achter de rits, vond ze het glanzendwitte doosje. Ze haalde het eruit en deed het voorzichtig een beetje open. Daar lag het. Een kleine gouden broche. Een strikje. Het glansde in het late zonlicht. “Ik heb lang getwijfeld”, had hij gezegd, “maar ik wil je dit graag geven. Je weet toch……”

Ze staarde naar buiten. Kwam het door de laagstaande zon dat haar ogen traanden? “Vervoersbewijzen, alstublieft!” Ze overhandigde het kaartje. De conducteur keek haar vriendelijk aan. “Toch geen problemen, dame?” Ze glimlachte. Schudde haar hoofd.

Terwijl ze de weilanden langs zag flitsen probeerde ze de rondbuitelende gedachten onder controle te krijgen. Ze waren oude vrienden en kenden elkaar zo goed. Hij was charmant, aardig, vitaal. En zij, op een pijntje hier en daar na mocht zij er ook nog zijn. Stiekem had ze ook weleens gedacht…..

Over twee dagen was het nieuwjaar. Een verrassend jaar, besloot ze, terwijl ze het gouden strikje op haar mantel speldde.

——————————————————————————————————————-

Dit is een verhaal in de categorie WE-300(voor meer verhalen klik op de link), een schrijfuitdaging van Plato. De bedoeling is dat je een verhaal schrijft van 300 woorden, waarin het sleutelwoord niet mag worden genoemd. Deze keer was het verboden woord: gezondheid.
Meer lezen of zelf meedoen? Ga naar https://platoonline.wordpress.com/

Als ik het over mocht doen….

DSC01607“Als ik het over mocht doen….” “Wat dan?”, vroeg ze gespannen, “wat zou je dan doen?” Hij staarde dwars door haar heen naar buiten. Het regende al de hele ochtend. Ze hadden alles gedaan wat ze elke zaterdag deden. Uitslapen, ontbijten, de krant lezen, koffie drinken. Die sleur…. Hij zuchtte. “Ach, niks. Overdoen is geen optie, toch?” Hij deed zijn best om neutraal te klinken en probeerde zelfs een glimlachje te forceren. Aan haar ogen zag hij dat het geen effect had. Hij had het zich niet moeten laten ontglippen. Hij zat al in een lastig parket; waarom moest hij het zichzelf nu nog moeilijker maken.

Hij haalde diep adem. “Als ik het over zou doen, dit kloteleven, dan zou ik nooit in dit gat gaan wonen. Sterker nog, ik zou een camper kopen en de wereld rondtrekken. Mijn kostje bij elkaar scharrelen met een baantje hier en daar. Ongebonden. Vrij…. “ Ze keek hem aan. Tranen stonden in haar ogen, maar ze verbeet ze. Huilen hielp niet. Ze was hem kwijt, zoveel was wel duidelijk. Hadden ze nu maar kinderen gehad. Ze legde haar handen op haar buik. Nooit zou ze weten hoe het voelde wanneer… Een onderzoek had hij niet nodig gevonden, bang als hij was dat het aan hem zou liggen. Nu was het te laat.

“Elsie is zwanger.” Hij zei het onbewogen, maar zij hoorde meer dan alleen die koude woorden. Elsie, haar beste vriendin, werd moeder. “Wie is de vader?”, wilde ze vragen, maar ze wist het antwoord al.

Ze vond zichzelf terug op een parkeerplaats in de Ardennen.
Toen alles nog mooi en goed was kwamen ze hier jaarlijks. Ze wist het kapelletje blindelings te vinden.

“Maria”, fluisterde ze. Woord voor woord, letter voor letter spreidde ze haar intense verdriet voor deze troostvolle moeder uit.

——————————————————————————————————————-
Dit is een verhaal in de categorie WE-300, een schrijfuitdaging van Plato. De bedoeling is dat je een verhaal schrijft van 300 woorden, waarin het sleutelwoord niet mag worden genoemd. Deze keer was het verboden woord: spellen.
Meer lezen of zelf meedoen? Ga naar https://platoonline.wordpress.com/

Het pakje

pandoraZe schudde haar donkere lokken en draaide rond en rond voor de spiegel. Een wellustige glimlach plooide zich rond haar volle lippen. Haar soepele kleed volgde de verleidelijke rondingen van haar welgevormde lichaam. Ze voelde zich goed en sterk. Ze bezat alles wat ze nodig had voor een fantastisch leven. Ze hoefde hier toch hopelijk niet te blijven, op die saaie berg? Bij die ouwe god met zijn plannetjes? “De mensheid straffen”, had ze hem horen mompelen. Er was met vuur gespeeld. Het vuur der goden. En hij zou het de mensen na aan de schenen leggen.

Ze hoorde haar naam noemen en draaide zich loom in de richting van het geluid. Daar kwam hij aan. Tot haar grote verrassing droeg hij iets in zijn handen. Een doos met een mooie strik erom. O, ze was gek op cadeautjes. Dat wist hij wel. Hij had haar tenslotte zelf gecreëerd.

Wat een deceptie toen ze hoorde dat dit mooie cadeau niet mocht worden uitgepakt, laat staan geopend. Ze griste het uit zijn handen en keek hem kwaad aan. “Als het zo moet, blijf ik hier geen dag langer”, beet ze hem toe. “Hoe toevallig”, sprak hij. “Ik ben in een vrijgevige bui, Pandora. Ik doe jou cadeau aan een goede vriend van mij, Epimetheus.”

Cadeau! Ze stampvoette van woede. “Eén ding nog”, sprak de oude Zeus, “wat die man met jou doet, moet hij zelf weten. Als jij je pakje maar dicht laat!”

Later die middag stonden twee mensen gebogen over een half geopende doos. Zij had het lint om haar middel gebonden. De meest verschrikkelijke rampen, ziekten en ellende vlogen door de kier naar buiten. Er stond de mensheid heel wat narigheid te wachten.

Snel drukte de man de doos weer dicht. De hoop was nog niet vervlogen.

——————————————————————————————————————-
Dit is een verhaal in de categorie WE-300, een schrijfuitdaging van Plato. De bedoeling is dat je een verhaal schrijft van 300 woorden, waarin het sleutelwoord niet mag worden genoemd. Deze keer was het verboden woord: nadenken.
Meer lezen of zelf meedoen? Ga naar https://platoonline.wordpress.com/

Het plaatje komt van het internet

Gezegend ben je…..

img056Veel lieten ze zich niet aan elkaar gelegen liggen. Ja, ze hadden jaren geleden wel eens een soepje gedeeld. Met zijn stomme kop had hij toen een belofte gedaan die natuurlijk niets waard was. Het kón gewoonweg niet. Nooit had hij er meer aan gedacht. Tot nu.
Broers. Voor wat het waard was. In één gezin geboren, op dezelfde dag. Verschillend als water en vuur. Hij, de oudste, leefde voor de vuist weg. Zijn broer gespitst en gespannen. Jaloers. Op het absurde af. En vroom. Kon dat samengaan?

Daar liep hij. Terug van de jacht. Die god van zijn vader was hem gunstig gezind geweest. Op zijn rug droeg hij een hert. Als hij straks thuiskwam zou hij het braden. Precies zoals zijn vader het graag had. Ze zouden samen eten, en dan… Ach, vader Isaäk. Wat wist hij van de strijd die zijn zoons onuitgesproken uitvochten? Oud was hij. En blind, in alle opzichten. Niets had hij in de gaten. Voelde dat hij spoedig zou sterven en wilde zijn oudste zoon zijn zegen geven.

Hij vond het allemaal best. Zolang het maar geen verplichtingen inhield. Zolang hij zich maar niet met die god hoefde bezig te houden.
Hij verdween in zijn tent en toog aan het werk. Schikte het gebraden vlees met geurige kruiden op een schaal. Tijd om te verkleden had hij niet. Hij was al laat.
“Vader, hier ben ik. Ik heb heerlijk vlees en goede wijn. We eten samen. En zegen mij dan.”

Nooit had hij kunnen denken dat hij door zoiets onbenulligs van zijn stuk zou raken. Wat zijn woorden tenslotte? Woede en verdriet streden om voorrang. Hij wilde zich wreken op de man die hij weg zag vluchten.

Maar terwijl hij met omfloerste blik in de verte staarde, wist hij dat hij dat niet zou doen.

——————————————————————————————————————-

Dit is een verhaal in de categorie WE-300, een schrijfuitdaging van Plato. De bedoeling is dat je een verhaal schrijft van 300 woorden, waarin je het sleutelwoord niet mag noemen. Deze keer was het verboden woord: handelen.
Meer lezen of zelf meedoen? Ga naar https://platoonline.wordpress.com/

Zonder haar

whisky-fles-met-glas-216x300“Leuk!” Heel overtuigend klonk het niet. Vanonder zijn zware wenkbrauwen keek hij naar het gebogen figuurtje tegenover hem. De gids van het reisbureau lag open voor haar op tafel. Haar donkere haar glansde in het lamplicht. Ingespannen las ze de gegevens. Waarom liet ze dat knopje van die pen niet met rust? Hypernerveus werd hij van dat geluid. Plotseling keek ze hem aan: “Het klinkt of je het niet meent.” “O, ja hoor”, sprak hij afwezig, “best leuk. Alleen…”
Hij maakte zijn zin niet af. Expres. Hij wist dat hij haar hiermee in verwarring bracht. Hij wist dat haar gedachten nu koortsachtig rondtolden door haar hoofd. Dat zij probeerde te bedenken waarom hij zo vaag deed. Of er wat was. Ze vroeg het niet. Nóg niet, maar hij wist dat het zou komen. En daarna zou het weer als vanouds gaan. “Niks! Er is niks!”, zou hij haar toeschreeuwen. Hij zou een dubbele whisky inschenken en daarna nog één en nog één… Zij zou in huilen uitbarsten en de brochure door de kamer smijten. Ze zou roepen dat ze helemaal geen zin meer had in die klotevakantie. En dan waren ze weer waar ze ieder jaar rond de kerstdagen belandden. Uiteindelijk boekte hij gewoon waar hij zin in had: niet te ver van huis, geen drukte en vooral geen vertier. De vakanties kwamen ze in stilte door.

Hij haalde diep adem en wachtte op haar voorspelbare reactie. Hij pakte een glas en schonk zich maar vast in. Hij zou het nodig hebben.
Toen ze zich naar hem omdraaide wist hij wat er komen ging. De ogen zouden vuur spuwen. Ze zouden zich langzaam vullen met tranen. Het anders zo bleke gezichtje kreeg kleur. De onderlip ging trillen. En….

Ze stond op. “Drink jij tegenwoordig alleen?” Uit de kast pakte ze een whiskyglas en schonk zich in. Een dubbele zag hij. Nooit dronk ze “dat bocht”. Altijd witte wijn. Ze nam een flinke slok. Of het water was. Hij zag de tranen in haar ogen springen. Ze keek hem recht in het gezicht. De hand die ze op zijn arm legde, trilde niet. “Sven”, zei ze schor. Hij slikte. Wat gebeurde er? “Sven, ik heb geen zin om dat spelletje nog langer te spelen. Ik heb geen zin meer om de schijn op te houden. Al jaren probeer je mij met je gemanipuleer te beletten eens een andere vakantiebestemming te kiezen. Jij wilt weer naar dat eeuwige, saaie, oubollige kuuroord: ga dan ook maar. Je krijgt je zin. Maar zonder mij. Ik kan wel wat leukers bedenken. Als je het weten wilt, ik heb al een reisje naar de Cariben geboekt. Met Gerard.”

Alsof hij het in Keulen hoorde donderen. Hoe had hij het nu? Zelf geboekt? Met Gerard? Dat broekje van haar werk? Dit ging helemaal de verkeerde kant op. Dit was totaal niet hoe hij het zich had voorgesteld. Geen geschreeuw, geen gehuil. Maar wel een ellenlange monoloog, voor haar doen. Zij die altijd zo stil en meegaand was. Zo was de lol er voor hem helemaal af.
“Maar…”. Hij kreeg niet de kans om zijn zin af te maken. De kamerdeur werd met een knal dicht gesmeten. Voeten roffelden de trap op. Hij rende achter haar aan, greep haar bij een arm, een vreselijke gil en…..

Toen hij weer bij zinnen kwam, drong de gruwelijke waarheid met een schok tot hem door: gezamenlijke vakanties waren voorgoed verleden tijd.
IJzig kalm draaide hij het alarmnummer en bracht de goudvissen vast maar naar de buren.

——————————————————————————————————————-

De foto komt van het internet.

De gele veer

DSC00133

“Waarom niet, Yvonne?” Hij stampte van woede. “Ik dacht dat we het er vorige week over hadden gehad? Je was het er toch mee eens?”

Ze keek hem aan. Als hij zo te keer ging, moest ze altijd aan haar vader denken. Het was waar dat een vrouw een man zocht die op haar vader leek. Dat bewijs werd keer op keer geleverd. Maar Herman sloeg niet, dat was een groot verschil.

Had ze maar beter opgelet, acht jaar geleden. Verliefd, verloofd, verloren, dacht ze cynisch. Ze had zo veel jongens kunnen krijgen. Ze was mooi en aantrekkelijk. Ze hield van mannen. En ze koos Herman. Uit dat enorme aanbod wist ze feilloos de verkeerde te kiezen. Ze zuchtte.

“Ja, ik weet het. Vorige week dacht ik er anders over. Maar uiteindelijk heb ik er altijd weer moeite mee. Dat weet jij toch ook?” Hoe moest ze hem dit nu op een nette manier duidelijk maken? Ze probeerde rustig te blijven, maar dat maakte hem nog kwader. Hij griste zijn jas van de kapstok en sloeg de deur met een klap achter zich dicht. Zou hij nu van haar verwachten dat ze achter hem aan kwam? Tot voor kort deed ze dat wel, smeekte met tranen in haar ogen of hij niet weg wilde gaan. Hing aan hem, letterlijk, ging voor hem op haar knieën. Ze piekerde er niet meer over. Nee, die vernedering kon ze zich gevoeglijk besparen. Ze wilde het niet meer, dat afhankelijke gedoe. Ze kon hem toch niet tegenhouden. Bovendien, hij kwam altijd terug, wist ze uit ervaring. Na een uur, een dag. Die ene keer dat hij een heel weekend wegbleef, was een uitzondering.

Ze haalde haar schouders op, streek een blonde lok uit haar gezicht en begon de ontbijtboel af te ruimen. Hij zou wel naar kantoor zijn gegaan. Zij was vandaag vrij. Waardeloos, eigenlijk. Het gaf haar de kans om de hele dag te piekeren. Had ze anders moeten reageren? Nee, het had niet uitgemaakt. Elke reactie zou verkeerd gevallen zijn. Ieder jaar was het weer hetzelfde liedje. Ze had het kunnen weten.

Haar telefoon ging. Ciska, zag ze. Daar had ze nu echt geen zin in. Alsjeblieft even geen verhalen over dat modelgezinnetje. Ze had vast weer een geweldig gezond recept gevonden. Of verantwoorde cadeautjes. Ze wachtte tot de voicemail werd ingesproken. Terugbellen kon altijd nog. Nu had ze opbeurend gezelschap nodig.
Ze zou Romy bellen nadat die klaar was met haar therapie. Dan konden ze misschien even de stad in. Ergens lunchen met veel witte wijn.

Het was behaaglijk in het restaurant. Ze hadden een tafeltje bij het raam. Op het zachtrose tafelkleed stond zowaar al een piepklein kerststukje. Smaakvol, dat wel. Maar toch, het was nog maar eind november. Ze zakte wat onderuit en keek naar haar vriendin die druk bezig was haar make-up bij te werken. Had ze gehuild?

Zalm met pesto en rucola op een knapperige ciabatta. De zilveren wijnkoeler binnen handbereik. Het aangename gezelschap van haar beste vriendin. Zou ze het vertellen, straks? Of was dat toch lichtelijk gênant? Ze wachtte af. Eerst maar eens horen hoe het Romy was vergaan bij de psychiater. Ja, daar vertelde ze graag over. Ze viel wel op die man, probeerde hem te verleiden. Maar hij was oud en getrouwd, deed of hij niets in de gaten had. Hij gedroeg zich afstandelijk, professioneel. “Die man is echt blind!”, riep ze schaterend uit, “volgende keer doe ik een nog korter rokje aan en een nog dieper decolleté!” “En als hij er nou onverwacht toch eens op ingaat?”, vroeg Yvonne . “Hij is getrouwd. En veel te oud voor jou. Je wilt toch geen lijk in je bed?” “Nee, bah, natuurlijk niet.” Romy beweerde dat ze er helemaal niet op uit was om echt iets met hem te beginnen. Dit was gewoon leuk, een spel. Dat wist zij toch ook wel? Ja. Dat wist ze. Maar het leek heel ver weg gestopt.

Vanuit haar ooghoek zag ze de ober naar haar staren. Ja, ze wist het inderdaad nog wel: zo begon het. Maar ze had er geen zin in. Ze wenkte de jongen en bestelde een tweede fles wijn. Ze voelde zich lichter worden, losser. Zou ze het nu vertellen? Beter van niet. Met Romy wist je het nooit. Die kletste zo haar mond voorbij. Ze wilde Herman ook niet voor gek zetten. “Hé, ik vroeg of jullie nog wat doen aan Sinterklaas.” Romy keek haar vriendin onderzoekend aan. “Is er wat?” “Nee, er is niks, beetje moe en dan vier glazen wijn. Je kent dat wel. Nee, vertel verder, ik luister.” Terwijl het verhaal voortkabbelde met af en toe een gierende uithaal, bedacht zij hoe ze het aan zou pakken. Ze voelde zich rustiger nu. Toegeeflijker. Zoveel kwaad stak er toch niet in. Dat het elk jaar op hetzelfde uitdraaide was natuurlijk niet zo erg. Het gaf zelfs wel wat vastigheid. En als ze zich erop instelde, vond ze het deze keer misschien nog wel leuk ook. Zeker wanneer ze op pakjesavond ook een hele fles wijn soldaat zou maken. “Oké, vooruit!”, zei ze hardop. “Wat?”, wilde Romy weten. “Eh, ik denk dat ik maar eens opstap. Het wordt al schemerig. Er moet nog gekookt worden vanavond, dus ik ga even wat boodschappen doen”

Stipt om zes uur knarsten de wielen over het grind. Het autoportier werd dicht geknald. Ze glimlachte. Hij moest eens weten. Ze hoorde de wc doortrekken, het kraantje lopen. Eindelijk kwam hij de kamer binnen. De tafel was feestelijk gedekt. Kaarsen brandden. Wijn fonkelde in de kristallen karaf. Hij kon toch niet boos blijven?

Ze zag de trilling in zijn bovenlip. Een goed teken. Eenmaal aan tafel besloot ze het er maar op te wagen. “Herman”, begon ze, “vanochtend was ik er niet zo voor in de stemming. En ik vond het ineens zo kinderachtig, dat hele gedoe. Maar ik heb er nog eens over nagedacht. Laten we het maar weer doen. Je kijkt er tenslotte het hele jaar naar uit. Nee, laat me uitpraten. Ik weet het zeker: we doen het.” Ze overhandigde hem een pakje. Hij kleurde tot onder zijn haar toen hij het uitpakte. “Nieuw?”, vroeg hij, happend naar adem, “met schmink?” Met twee handen hield hij het pietenpak omhoog: paars en groen, zijn lievelingskleuren. Hij raakte haar wang aan met de gele veer van de baret. Ze huiverde, maar liet niets merken. Hij raapte de bruine schmink op van de vloer, rook eraan. “Dus, de hele avond? Zoals we hadden afgesproken? En dan met alles aan naar bed?” Hij straalde. Ze zuchtte onhoorbaar. Sloot even de ogen.

Dat zou ze die nacht ook doen. Ze zou zich eraan overgeven. Maar ze wilde beslist niet zien hoe die stomme gele veer boven haar hoofd heen en weer bewoog.

——————————————————————————————————————-

Met dit verhaal doe ik mee aan een schrijfwedstrijd. Wie het leuk vindt, kan erop stemmen. If so: hartelijk dank!
http://www.editio.nl/schrijfwedstrijd/