De C is van…

Het Czaar Peterhuisje

Dit houten huisje
scheefgezakt
in het Zaanse veen
eeuwen beschermd en bewaard
– een Tsaar tenslotte –
een hek
een stenen bouwsel
in stijl

Vol van geschiedenis
verhalen, stambomen,
foto’s, schilderijen
jaartallen, namen
honderden namen
op de wanden,
met diamanten ringen
in de ruitjes gekrast
wie was hier niet

De grote man
is niets te klein
gebukt naar binnen voor
zes slapeloze nachten
in de kleine bedstee

Gastheer en leermeester
kameraad Gerrit Kist
die kennis en kunde koestert
en deelt

Gereedschap voor roebels,
nagels en deuvels
een schip van hout
gepikt en gedreven
zelf gebouwd
gedeelde geschiedenis

Vereeuwigd
op een groot doek in de hoek
van de kleine kamer
glimlacht hij ons toe

De kleinkinderen
aandachtig
verwonderd, verrast

En verbaasd:
Martin Garrix
in hun ogen een grootheid
voelt zich niet te beroerd
om zijn naam
in kapitalen
in het gastenboek te kalken

De verrassing van plan B

Bijkletsen – of bijbabbelen, zoals kleinzoon II zegt – gaat goed tijdens een wandeling, dus de pas er flink ingezet. Vanuit huis is er best een leuke wandeling te maken, als je het eerste half uur de auto’s negeert en je blik richt op het weidse Zaanse landschap. Water, rietlanden, smalle weilanden, de ‘Amerikaanse watermolen‘. Een zestal geiten graast onder toeziend oog van de bebaarde bok. Gepacht visgebied. Een met flinke bomen begroeid eiland met een half bruggetje waarop een reiger in oude-mannetjes-stand.

Langs het pad groeien wilde peen, wikke, gele rolklaver, duizendblad, smalle weegbree. Nu de bermen steeds meer met rust gelaten worden, waan ik me af en toe in de landjes van mijn jeugd. De enorme plensbuien van de laatste weken hebben vele paddenstoelen gewekt. Rechts van ons, aan de andere kant van de autoweg kijken we uit op weiland, bomen en struiken, schapen, een ooievaarsnest waarop nog nooit een ooievaar is geland, laat staan heeft gebroed en wat wrakke schuurtjes. Daar zullen we op de terugweg lopen. Nu nog geen idee van wat er voor ons in het vat zit.

We hebben onszelf halverwege de tocht een kop koffie beloofd. Helaas. Het restaurant gaat pas in de loop van de ochtend open. De vrouw die de koffie zou moeten serveren, kijkt ons met koude ogen aan. Geen groet. De blik gaat op oneindig en snel beent ze met grote passen weg van het terras. Zaanse vriendelijkheid.

Plan B dan maar. We nemen nu het mooiste stukje van de route. Van ‘het kluffie’ af leidt het pad langs woonboten. Oude doorleefde arken, waar de creativiteit van de bewoners duidelijk zichtbaar is. Nieuwe bouwsels met een verdieping, waarvan het hout nog geurt. Soms aan de andere kant van het pad, waar geen huizen staan, een moestuin. Of een wilde bende. We staan stil. Hangt er nou echt een smal trapje in die boom? Waar zou dat voor dienen? En kijk eens, wat een springbalsemien!

“Wat een wildernis hè?” Achter ons staat een vriendelijke oude man. “Maar, aangelegde, gecontroleerde wildernis.” Hij merkt dat wij belangstellend zijn en steekt van wal. Toen de aanleg van een verbindingsweg niet doorging, kon hij het stuk land van de gemeente kopen. Al veertig jaar lang zijn hij en zijn vrouw bezig om er een wilde tuin van te maken. Bomen geplant, paadjes aangelegd, het moerasje gecultiveerd, de sloot laten dichtgroeien. Zaden verzameld en gezaaid. Voornamelijk wilde planten. Een boek lezen? Dat komt er niet van. De sloot moet geschoond worden voor de herfst invalt. Ook geen ontspanning in het huisje, dat verderop ergens tussen het groen moet staan. Er is altijd wel iets te doen.

Zijn vrouw is bezig met verzamelen van zaden, deelt hij ons mee, maar ze vindt het heerlijk om een rondleiding te geven. Het bruggetje over, het hek dicht en dan bevinden we ons plotseling in een geheime tuin. “Kom”, zegt ze, “maar blijf op het pad. Hier rechts is het moeras.” We lopen over zachte, verende paadjes, bewonderen koningsvaren, cichorei, engelwortel, leeuwebekjes, gagel, boerenwormkruid, duivels naaigaren, hondstong en de plant die de dood van Socrates bewerkstelligde: de gevlekte scheerling. En nog veel en veel meer. We zien het huisje waar ze overdag bivakkeren, het kleine huisje waar de zaden worden bewaard, de ‘volière’, waarin voedsel voor kleine vogels (zij kunnen er wel in, en de grote- die trouwens ook worden gevoed- niet). Een gigantisch insectenhotel. Een met sedum begroeid dakje. Aan sommige bomen groeit maretak; ze hebben de bessen er zelf opgesmeerd. Er is een kattenbegraafplaats, met naambordjes en kattenbeeldjes. Begroeide muurtjes, een vijvertje. De ooit uit het bos meegenomen zaailing is een enorme beuk geworden.

Dan ronden we een bocht en lopen langs de boom met het ‘trapje’. We zien nu pas dat dit een gedeelte van een hooihark is. Het raadsel is opgelost, net voor we de tuin verlaten.

Later constateren we dat we ruim een half uur in die stilte hebben doorgebracht. Een half uur? Het voelde niet als tijd. Het ging om kleur, geur, aandacht en liefde. Wat zijn we dankbaar. Wat voelden we ons welkom. Wat hebben we veel geleerd. Wat een cadeautje!
Zo voelt de eeuwigheid, misschien.

Maar we leven nu en nu hebben we zin in de uitgestelde koffie. De Zaanse Schans biedt uitkomst. Denken we. Bij het eerste tentje zullen we worden bediend als we onder het afdak gaan zitten, zegt de juffrouw achter de balie. Maar nee, dat hadden we gedroomd, ze is nog niet klaar met… Ja met wat eigenlijk? Dan maar naar ‘De Walvis’. Op het terras is een vakantiehulp druk bezig met… Ja met wat eigenlijk? “Kunnen we koffie bestellen?”, blijkt een gekke vraag te zijn. “Nee, die moet u daar verderop halen.” Hij wijst vaag. En ja, tien meter verderop is een soort loket waar je koffie kunt kopen. Je mag het wel op het terras van dit luxe restaurant opdrinken.

Dus zo komt het dat we even later met een dik betaald kartonnen bekertje straffe drab aan een wiebelig tafeltje neerstrijken. Geen service, geen vriendelijk woord, geen gastvrijheid, geen behulpzaamheid, geen bediening. Geen koekje!

En toch. Het kan de pret niet drukken. We denken terug aan een heerlijk halfuur. Mensen die tijd hadden. Voor ons, voor elkaar, voor hun levenswerk. Daar kunnen wij een voorbeeld aan nemen.

Turkse cinema!

Vijftig jaar geleden maakten we liftend een rondreis door Turkije. Dit is het derde deel van het verslag en een vervolg op: Naar Turkije! en En dan naar Izmir!

Na een middag tomaten sorteren en in kisten pakken, besloten we dat één nacht in het burgemeestershuis logeren wel genoeg was. Er was verder niet veel te doen en een gewoon gesprek voeren zat er uiteraard niet in. Bovendien hadden we het plan om nog naar Ankara te liften en dat was niet naast de deur. Dus bij de avondmaaltijd deelden we, zo goed en zo kwaad als het ging, mee dat we de volgende ochtend weer wilden vertrekken: “Demain partir.” Hoewel de burgemeester enigszins teleurgesteld keek, was het waarschijnlijk ook een opluchting. Ze hadden hun bed aan ons afgestaan en wij vonden dat eigenlijk wel een beetje gênant. Bovendien werden er voortdurend lekkere hapjes aangedragen. Afslaan was onbeleefd, hadden we zo langzamerhand wel geleerd, maar waar moest je het allemaal laten? En ook zij kregen waarschijnlijk wel genoeg van het ‘praten met handen en voeten’ en het kleine beetje Frans. “Bien”, zei hij snel, “maar vanavond wij naar cinema.” We hadden geen idee wat hij bedoelde. Er was toch geen bioscoop in dit godverlaten gehucht? Maar goed, we zouden wel zien.

Na de avondmaaltijd viel de nacht al snel in. De vrouwen trokken zich terug in huis en de mannen maakten zich klaar voor de feestavond in de cinema. Dat betekende dat ze handen en gezicht wasten bij de waterput. Toen konden we gaan. Inmiddels was het pikdonker, maar zij kenden de weg uiteraard, dus wij volgden.

Een onvervalste Turkse nacht. Nog steeds was het warm. De vage geur van houtvuren verspreidde zich over het land. De kreet van een vogel verscheurde heel even de stilte. De mannen fluisterden; zouden ze het over ons hebben? Een lauw briesje stak op en ritselde door het korenveld. In de verte doemden lichtjes op.

De plaats van bestemming bleek een oude houten schuur met een kleine verhoging als podium. Voor de bezoekers stonden er houten stoeltjes. Achter een verveloze tafel, die ooit blauw was geweest, inde een oude Turk met een groen mutsje het entreegeld. Er werd voor ons betaald. We hadden geen idee wat dit vermaak kostte. En ook nog steeds niet wat het vermaak zou zijn.

“De zaal” stroomde snel vol. Vol mannen. Die hadden zich hier kennelijk al tijden op verheugd. Handenwrijvend keken ze vol spanning naar het podium. Gelukkig hoefden ze niet lang te wachten. Muzikanten namen plaats en daarna kwam onder luid applaus een beeldschone vrouw naar voren. Ze lachte naar de mannen, strekte haar armen naar ze uit, schudde haar donkere haar, en de kwastjes, die op twee strategische punten op haar blouse waren bevestigd, deden vrolijk mee. Ze barstte los in een helder gezang. In het zachte licht van de lampjes glansde haar soepele groene rok sprookjesachtig toen zij haar heupen draaide en haar buik liet trillen. Dit was dus de cinema! Ze draaide, wiegde, danste, lachte, en zong het ene lied na het andere. Het publiek reageerde extatisch! De burgemeester keek ons met een vette grijns aan: vonden we dit net zo mooi als hij en zijn kornuiten? We knikten vol overtuiging.

Na de pauze was het tijd voor verzoeknummers. De mannen die er geld voor over hadden, stopten dit in haar boezem, die de zangeres hiervoor genereus aanbood. Ze fluisterden haar in het oor wat ze graag wilden horen. Ze knikte, lachte haar allerliefste glimlach, schudde haar borsten en zweepte het publiek op met haar dans, haar zang, haar gebaren en haar blik.

Wij genoten omdat het zo echt, zo mooi, zo authentiek was. Geen toeristisch optreden, geen verplicht nummer. Onvervalst volksvermaak. Maar we genoten vooral van het publiek, dat er zo intens in opging.

De volgende ochtend werden we al vroeg gewekt door de vrouw des huizes die voor de slaapkamerdeur in haar handen klapte. Na een ontbijt van vers brood, zoete thee en geurige tomaten werden we met een ezelskar naar de autoweg gebracht. Van hieruit zouden we proberen zo snel mogelijk in Ankara te komen. We bedankten hartelijk voor de gastvrijheid. De heerlijke tomaten, die ons nog waren toegestopt, knoopten we in onze theedoek. Voor onderweg.

Op naar het volgende avontuur. De lange weg naar Ankara.

——————————————————————————————————————-

Dat de foto’s, en vooral die van de vrouwen, zo vaag zijn, komt doordat hij van heel veraf is genomen en wij in die tijd niet over een telelens beschikten. Veel mensen, en zeker de vrouwen, wilden pertinent niet gefotografeerd worden, dus probeerden wij het zo. Met het afdrukken vergrootten we een deel, maar echt scherp werd het dan dus niet. Toch geeft het wel een aardige indruk. Vind ik…
Wat is er in vijftig jaar tijd veel veranderd!