Een stadse meid in het Groningse land

dat had ik niet gedacht
er staat een stille liefde op uitbreken

het diepe groen van het graan
– zover het oog reikt –
tegen de grauwgrijze lucht,
als een stalen koepel
boven dit land dat ik niet ken

beide doen grondige pogingen
dit stadse hart te voeden
door het geruisloos te openen
voor een groots gevoel van eeuwigheid
dat met droge ogen
niet te bevatten is

o, heimwee nu al voelbaar
nu ik nog hier, nog niet weg ben
wind slaat de halmen
tot een groengrijze zee

dagelijks brood in wording