Op de Schaanse Gans was het uitgestorven. Het ijs op de slootjes glansde in het koude maanlicht. Een stevige noordoosten wind joeg over de weilanden. De schapen lagen dicht tegen elkaar aan bij het hek.
Over het smalle pad naderde een donkere figuur. Kromgebogen, de pet diep over de ogen. Handen in de zakken van het oude bonkertje. Het geluid van zijn klompen werd weerkaatst wanneer hij een molen passeerde.
Plotseling stond hij stil. Uit zijn borstzak haalde hij zijn pijpje, een neuswarmertje. Hoewel hij anders ruim de tijd nam om het te stoppen, propte hij de tabak in de kop en zoog de brand erin. Hij hervatte zijn tocht.
Bij de laatste bocht aarzelde hij. Had hij het allemaal goed gedaan? In een opwelling was het gebeurd; een plan had hij niet gehad. Moest hij teruggaan? Praten had geen zin, daarvoor was het al te ver gekomen. Zou hij gaan kijken of het nog terug te draaien was? Of hij nog iets kon bijstellen? Nee. Hij had goed gehandeld. Hij hoefde zich toch niet alles te laten welgevallen? Hij, de beste molenaar van de hele streek. Geen mens hoefde te beweren dat hij hem wel eens een sterk staaltje zou laten zien. Nee, het was eerder andersom.
Hij haalde zijn schouders op. Hoge bomen vangen veel wind. Iedereen zou dat kunnen zien.
De volgende ochtend sneeuwde het. Bij molen ‘De Hond’ stond een groepje toeristen te kleumen.
De man met het bonkertje opende de deur, groette binnensmonds en ging hen voor de molen binnen. Snel klom hij naar boven en kruide de wieken op de wind. Hij trok de vang los en met veel gekraak kwamen ze in beweging.
Van een van de wieken woei een rood vaantje. De stropdas van de burgemeester. Eindelijk kon hij zijn gemeente eens van gepaste hoogte overzien.
——————————————————————————————————————
Dit is een verhaal in de categorie WE-300, een schrijfuitdaging van Plato. De bedoeling is dat je een verhaal schrijft van 300 woorden, waarin je het sleutelwoord niet mag noemen. Deze keer was het verboden woord: evenaren.
Meer lezen of zelf meedoen? Ga naar https://platoonline.wordpress.com/